Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2436

Datum uitspraak1998-02-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32456
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 1996 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 2.075.689,--, waarvan fl. 1.909.000,-- belast tegen het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige middelen aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de middelen 3.1 Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat - in afwijking van de tekst van het echtscheidingsconvenant - bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap van belanghebbende en zijn ex-echtgenote de daartoe behorende certificaten van aandelen niet aan hem alleen, maar aan hem en zijn ex- echtgenote ieder voor de helft zijn toegescheiden. Dit oordeel kan, als berustend op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en toereikend gemotiveerd, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het eerste middel faalt in zoverre. Voorzover in het eerste middel wordt betoogd dat het Hof met dit oordeel buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, faalt het omdat in het oordeel van het Hof besloten ligt dat de Inspecteur heeft bestreden dat toescheiding voor de helft aan belanghebbendes ex- echtgenote heeft plaatsgevonden en deze, aan het Hof voorbehouden uitlegging van het standpunt van de Inspecteur niet onbegrijpelijk is. 3.2. De middelen falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 11 februari 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Zuurmond.