Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2464

Datum uitspraak1999-10-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05.073051-97
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM MEERVOUDIGE STRAFKAMER In de zaak van: de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: Verdachte, geboren te Plaats op Datum, wonende te Woonplaats, Straat. Raadsman: mr. P.A.W. Eskens te Nijmegen. Parketnummer : 05.073051-97 Zittingsdatum : 7 oktober 1999 Uitspraak : 21 oktober 1999 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I (niet bijgevoegd), waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd. Voorzover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 5 oktober 1999 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Verschenen is mr. P.A.W. Eskens die heeft verklaard namens zijn cliënte het woord te zullen voeren. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van vierduizend gulden (Hfl. 4000,=) subsidiair 45 dagen hechtenis en twee (2) maanden gevangenisstraf voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren. De raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan voor zover niet doorgestreept in bijlage II (niet bijgevoegd). Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van: ingevolge de belastingwet verplicht zijn tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, opzettelijk vervalste gegevendragers voor raadpleging beschikbaar stellen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Door de raadsman is naar voren gebracht dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging in verband met afwezigheid van alle schuld. De raadsman voert daartoe -zakelijk weergegeven- aan dat verdachte heeft gehandeld onder druk van haar werkgever en de dhr. X van de fiscus. Verdachte heeft niets anders gedaan dat uit te voeren dan de werkgever van haar verlangde noch is zij zich bewust geweest dat haar handelen een strafbaar feit zou opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte is van beroep belastingadviseur en werkt al gedurende een lange periode als fiscalist voor de werkgever. Vanuit deze hoedanigheid moet verdachte geweten hebben welk belang de fiscus hecht aan de datum van een lijfrenteovereenkomst. Zij moet zich bij het antedateren van het lijfrentecontract bewust zijn geweest van het valselijk handelen. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte in een zodanig afhankelijke situatie van haar werkgever verkeerde dat zij het haar opgedragen werk onder geen omstandigheid kon weigeren uit te voeren. Er is voorts geen andere omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en met de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van de dader, waarbij is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 5 augustus . De rechtbank overweegt voorts: De verdachte heeft aan de fiscus ter staving van stamrechtvrijstelling een lijfrenteovereenkomst overlegd die geantedateerd was. Verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt in het vertrouwen dat de fiscus kan en mag stellen in bescheiden overgelegd door belastingadviseurs en accountants. Verdachte heeft door haar handelen de integriteit van haar beroepsgroep in diskrediet gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10, 14a, 14, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van Hfl. 4.000,= (vierduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen hechtenis. En een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken, Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het eind van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Aldus gewezen door: mrs. M.J.M. de Vries, rechter als voorzitter, J.W.P. Verheugt, vice-president, J.H.M. Westenbroek, rechter, in tegenwoordigheid van G.W. Jansink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 1999.