
Jurisprudentie
AA2479
Datum uitspraak1998-03-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33186
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33186
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 februari 1997 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier te Edam.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de verontreinigingsheffing opgelegd, berekend naar een heffingsmaatstaf van 35.320 zouteenheden, ten bedrage van f 1.059,60. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier (hierna: het Dagelijks Bestuur) gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Dagelijks Bestuur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het Dagelijks Bestuur heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft het volgende als vaststaand aangemerkt. Op het bij belanghebbende in gebruik zijnde perceel bevindt zich een gasbroninstallatie. Tot de installatie behoort een buis (de bronpijp) die in de grond is geboord tot een diepte van enkele tientallen meters. Door de bronpijp komt water omhoog dat methaangas bevat. Dit water wordt door een op de bronpijp geplaatste sproeikop geleid, waardoor het gas van het water wordt gescheiden. Het gas wordt opgevangen in een ketel. Het ontgaste water, dat chloride bevat, wordt via een afvoerbuis op oppervlaktewater geloosd. De aanslag heeft betrekking op het lozen van dit water. 3.2. Belanghebbende heeft zich voor het Hof kort samengevat op het standpunt gesteld dat de lozingen van gasbronwater de kwaliteit van het oppervlaktewater niet aantasten omdat het geloosde gasbronwater het oppervlaktewater langs andere weg toch zou hebben bereikt. Het Hof heeft geoordeeld dat ook als deze stelling juist zou zijn - waarover partijen van mening verschillen - dit het Hoogheemraadschap niet behoefde te beletten de lozingen van gasbronwater in de verontreinigingsheffing te betrekken, aangezien deze er immers toe leiden dat op een diepte van enkele tientallen meters aanwezig grondwater met het daarin opgeloste chloride door menselijk toedoen in oppervlaktewater wordt gebracht. Onder 3.1 van zijn beroepschrift in cassatie bestrijdt belanghebbende dit oordeel met een betoog dat kort samengevat hierop neerkomt, dat de Wet verontreiniging oppervlaktewateren toepassing mist, wanneer het door menselijk toedoen lozen van water op oppervlaktewater de kwaliteit van dit oppervlaktewater niet nadelig beïnvloedt omdat het geloosde water het oppervlaktewater ook zou hebben bereikt langs natuurlijke weg. 3.3. Het betoog van belanghebbende faalt. Voor het antwoord op de vraag of en in welke mate sprake is van het brengen van stoffen in oppervlaktewateren als bedoeld in artikel 17, lid 1, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is slechts de kwaliteit van het geloosde water van belang (HR 12 september 1990, nr. 26397, BNB 1991/15 en HR 13 maart 1996, nr. 29996, BNB 1996/205). 3.4. Ook de klachten die belanghebbende onder 3.2 en 3.3 van zijn beroepschrift in cassatie aanvoert kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 18 maart 1998 vastgesteld door de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.