Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2754

Datum uitspraak1999-05-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34428
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 mei 1998 betreffende de aan hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 165.777,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen van cassatie voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is directeur/grootaandeelhouder van een BV die onder meer een hotel exploiteert. Belanghebbende ontvangt van deze BV jaarlijks een "woonhuisvergoeding" ter zake van het thuis ontvangen van (potentiële) zakenrelaties van de BV, in de nabij het hotel gelegen, hem in eigendom toebehorende woning. 3.2. Het Hof heeft belanghebbendes stellingen dat de in het onderhavige jaar ontvangen "woonhuisvergoeding" behoort tot de voordelen als bedoeld in artikel 42a, lid 1, dan wel lid 8, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), verworpen op grond van het oordeel dat die vergoeding moet worden gerekend tot belanghebbendes inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, aanhef, letter a of b, van de Wet. 3.3. Het Hof heeft evenvermeld oordeel mede gemotiveerd met de overweging dat de onderhavige vergoeding in werkelijkheid aan belanghebbende is toegekend voor het op actieve wijze thuis ontvangen van de relaties van de BV, waarin de verwerping besloten ligt van de stelling van belangehebbende dat - kort gezegd - de woonhuisvergoeding hem verstrekt is in zijn hoedanigheid van eigenaar van de woning. Nu zulks voor de te nemen beslissing zonder belang was, mocht het Hof in het midden laten of de onderhavige inkomsten onder letter a of b van laatstgenoemd artikellid vallen. 's Hof oordeel, dat ook overigens geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, behoefde voorts in het licht van hetgeen belanghebbende voor het Hof had aangevoerd geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven. 3.4. De van een andere opvatting uitgaande middelen falen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 12 mei 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker-Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.