
Jurisprudentie
AA2795
Datum uitspraak1999-06-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34414
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34414
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 1998 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 595.235,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 573.645,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In 's Hofs uitspraak ligt besloten het juiste oordeel dat een belastingplichtige niet alsnog aan de ingevolge het bepaalde in artikel 29, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op hem rustende bewijslast kan voldoen door ter zitting van het Hof aan te bieden om van het in het onderhavige geval van belang zijnde element van het door hem berekende belastbare inkomen schriftelijk bewijs te leveren. Voorzover de middelen van een andere opvatting uitgaan, falen zij.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de grond tot het verplichte privévermogen behoorde. Dit oordeel kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden, omdat het berust op de aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen en geen nadere motivering behoefde.
3.3. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 30 juni 1999 vastgesteld door de vice- president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Hammerstein, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.