Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2808

Datum uitspraak1999-07-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34377
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 april 1998 betreffende na te melden aan hem gerichte beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ten aanzien van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a straat 1 te Q, een beschikking gezonden waarin de waarde van deze onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 is vastgesteld op f 1.097.000,--, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente Roden (hierna genaamd: B en W) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof, dat die uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is (mede)eigenaar van een stuk grond met opstallen (hierna: het object). Het object is bij overeenkomst langdurig verhuurd aan een golfvereniging die het in gebruik heeft als golfbaan. Deze overeenkomst bevat de - met een kettingbeding versterkte - verplichting van belanghebbende om het object, als hij het wil vervreemden, eerst aan de golfvereniging te koop aan te bieden. De gecorrigeerde vervangingswaarde van het object is bij de bestreden beschikking vastgesteld op f 1.097.000,--. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat ingevolge het bepaalde in artikel 17, lid 1 tot en met 3, van de Wet waardering onroerende zaken met een eventuele waardedruk veroorzaakt door de contractuele verplichtingen geen rekening kan worden gehouden. Dit oordeel is juist. Daarbij verdient opmerking dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 17, lid 3, van de Wet expliciet blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de in het tweede lid opgenomen fictiebepalingen tevens gelden bij vaststelling van de gecorrigeerde vervangingswaarde (zie Kamerstukken II 1993/1994, 22 885, nr. 26). De klacht die het bestaan en de toepasselijkheid van deze fictiebepalingen miskent, faalt. 3.3. De klachten falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 9 juli 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.