
Jurisprudentie
AA2820
Datum uitspraak1999-07-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34584
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34584
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uit spraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 juli 1998 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelas ting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opge legd naar een belastbaar inkomen van f 108.121,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende exploiteert in maatschapsverband met zijn moeder een akkerbouwbedrijf. De winst wordt bepaald over een boekjaar dat loopt van 1 mei tot en met 30 april en belast op de voet van artikel 20, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). In het boekjaar 1995/1996 heeft belanghebbende tot een bedrag van f 121.132,-- in bedrijfsmiddelen geïnvesteerd, waarvan f 108.776,-- in het jaar 1995 en f 12.356,-- in het jaar 1996 . De Inspecteur heeft voor het deel van de investeringen verricht in 1995 de ingevolge artikel 11 van de Wet ten laste van de winst te brengen investeringsaftrek gesteld op het voor dat kalenderjaar geldende percentage van 14, en voor het deel van de investeringen verricht in het kalenderjaar 1996 op het sinds 1 januari 1996 geldende percentage van 19. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat op het gedeelte van de investeringen dat plaatsvond in de periode mei tot en met december 1995 - ondanks het hanteren van een gebroken boekjaar - het percentage dient te worden toegepast dat gold voor het kalenderjaar 1995, aangezien in dat kalenderjaar de met ingang van 1 januari 1996 verhoogde percentages nog niet van kracht waren. 3.3. Het middel, dat zich tegen dit oordeel richt, faalt. Naar volgt uit de tekst van artikel 11b van de Wet en wordt bevestigd door de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel (Kamerstukken II 1989/90, 21343, nr. 3, blz. 11-12), wordt het regime van de investeringsaftrek beheerst door de regels die gelden ten tijde van de investering. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat het hanteren van een gebroken boekjaar hier niet aan af doet. Dit brengt mee dat op investeringen die plaatsvonden in de periode mei tot en met december 1995 het voor het kalenderjaar 1995 geldende, bij het investeringsbedrag van dat jaar behorende, percentage wordt toegepast.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 9 juli 1999 vastgesteld door de vice-prersident R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.