Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2888

Datum uitspraak1999-09-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34628
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 1998 betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1.Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is onder dagtekening 31 mei 1995 voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. In het tegen de aanslag gemaakt bezwaar, gedagtekend 11 mei 1997 en door de Inspecteur ontvangen op 14 mei 1997, heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de daarvoor geldende termijn. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard en de uitspraak waarvan beroep heeft bevestigd. 2.Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoog-schrift ingediend. 3.Beoordeling van de klachten Het Hof heeft, na te hebben vastgesteld - in cassatie niet bestreden - dat de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt tegen de aanslag was verstreken voordat het bezwaarschrift werd ontvangen, geoordeeld dat omstandigheden die leiden tot toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gesteld noch zijn gebleken. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ook niet voorzover het Hof daarbij belangheb-bendes opvatting heeft verworpen dat een door de Hoge Raad (in een procedure betreffende een andere belasting-plichtige) na afloop van de bezwaartermijn gegeven uitleg omtrent de toepassing van het recht die, zou zij belang-hebbende tijdig bekend zijn geweest, hem aanleiding had kunnen geven toen bezwaar te maken, niet als een omstandigheid kan gelden die leidt tot toepassing van voormeld artikel. Voor het overige is dit oordeel van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat daarover in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd. Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht de bestreden uitspraak bevestigd. De klachten kunnen daarom niet tot cassatie leiden. 4.Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5.Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter en de raadsheren Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.