
Jurisprudentie
AA2916
Datum uitspraak1999-10-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34747
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34747
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 september 1998 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Belastingkamer van dat Hof van 10 maart 1998 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft uitspraak gedaan op het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof. Bij beschikking van 10 maart 1998 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.
Vervolgens heeft het Hof bij zijn voormelde uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dat stuk kan echter geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, mede gelet op de aanhef van het beroepschrift, waarin belanghebbende als dagtekening van de bestreden uitspraak 4 juli 1996 vermeldt, ervan moet worden uitgegaan dat de dagtekening van de bestreden uitspraak 4 juli 1996 en niet 14 juli 1996 is, en daaruit geconcludeerd dat het op 22 augustus 1996 ter griffie ontvangen beroepschrift van belanghebbende niet tijdig is ingediend. Met die conclusie wordt evenwel eraan voorbijgegaan dat ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst van 1 juni 1996 tot en met 30 juni 1997) de dag van dagtekening slechts betekenis heeft voor de beroepstermijn indien die dag niet is gelegen vóór de dag van de bekendmaking van de uitspraak. Nu belanghebbende voor het Hof had gesteld dat de in geding zijnde uitspraak van de Inspecteur op 14 juli 1996 ter post is bezorgd, en het Hof deze stelling onbesproken heeft gelaten, is 's Hofs uitspraak in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Voorzover belanghebbende met haar stelling omtrent de dag van terpostbezorging doelde op de datum die op de uitspraak van de Inspecteur was gestempeld, en het Hof die stelling aldus heeft begrepen, schiet de motivering van 's Hofs uitspraak eveneens te kort. Nu belanghebbende zich er klaarblijkelijk op wilde beroepen dat de gestempelde datum zich liet lezen als 14 juli 1996, had het Hof niet mogen volstaan met het geven van een oordeel over de werkelijke dag van dagtekening, doch had het tevens moeten beoordelen of belanghebbende de gestempelde datum redelijkerwijs aldus heeft kunnen lezen (HR 4 januari 1978, nr. 18576, BNB 1978/28).
3.2. Gelet op het hiervóór in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij het Hof dient het Hof te beslissen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een hernieuwde behandeling van het verzet in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 6 oktober 1999 vastgesteld door de raadsheer Van Vliet als voorzitter, en de raadsheren Hammerstein en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.