Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3000

Datum uitspraak1994-11-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers29949
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 oktober 1993 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een naar een belastbaar binnenlands inkomen van f 77.741,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, die de Zweedse nationaliteit heeft, is in 1987 binnen internationaal concernverband als werknemer tijdelijk naar Nederland uitgezonden. In 1990 heeft belanghebbende van de 225 werkdagen 54 dagen in het buitenland gewerkt. Belanghebbende heeft geopteerd voor de toepassing van de zogenaamde 35%-regeling, welke is neergelegd in de resolutie van de Staatssecretaris van Financiƫn van 2 april 1986, nr. 285-1429, zoals gewijzigd bij resolutie van 28 december 1990, nr. DB 90/2748, BNB 1991/84 (hierna: de resolutie). Ingevolge deze resolutie wordt belanghebbende voor de heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als (fictief) buitenlandse belastingplichtige beschouwd. Voor het jaar 1990 behoort 171/225-gedeelte van belanghebbendes in 1990 genoten loon tot het binnenlandse onzuivere inkomen. Voor de berekening van de in de resolutie toegestane 35%-aftrek is belanghebbende evenwel - dit op grond van de omstandigheid dat in de resolutie de berekeningsgrondslag "loon in de zin van artikel 10 van de Wet loonbelasting 1964" is vervangen door "loon ingevolge de Cordinatiewet Sociale Verzekeringen" - uitgegaan van zijn volledige in dat jaar genoten loon. De Inspecteur heeft de 35%-aftrek verleend over 171/225-gedeelte van het loon, verminderd en vermeerderd zoals in de resolutie is bepaald. 3.2. Het Hof heeft het door de Inspecteur ingenomen standpunt juist geoordeeld. 3.3. Aldus oordelend heeft het Hof een juiste uitleg gegeven aan het bepaalde in de resolutie omtrent de berekeningsgrondslag van de 35%-aftrek. Die uitleg is in overeenstemming met doel en strekking van de in de resolutie vervatte regeling. Anders dan belanghebbende voor het Hof heeft betoogd en in cassatie heeft herhaald, leidt vorenbedoelde wijziging van de berekeningsgrondslag in de resolutie niet tot een ander oordeel. Met die wijziging is kennelijk slechts beoogd dat voor de toepassing van de zogenaamde 35%-regeling en van de vergelijkbare regeling voor de werknemersverzekeringen bij loonbelasting en werknemersverzekeringen kan worden uitgegaan van hetzelfde loonbegrip. Er kan niet uit worden afgeleid dat het uitgangspunt van de resolutie, een (fictieve) buitenlandse belastingplicht, bij het bepalen van de berekeningsgrondslag buiten aanmerking zou moeten blijven. De klachten 1 en 2 falen derhalve. 3.4. Ook klacht 3 faalt. De opvatting dat de beginselen van behoorlijk bestuur met zich brengen dat indien een resolutie op meer wijzen uitgelegd kan worden, in principe de voor de belastingplichtige meest gunstige uitleg prevaleert, vindt geen steun in het recht. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 23 november 1994.