Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3026

Datum uitspraak1995-02-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers29994
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 oktober 1993 betreffende de hem voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 420.278,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Tot belanghebbendes ondernemingsvermogen behoort een personenauto, merk BMW 524td, met een catalogusprijs van ƒ 55.000,--. Alle kosten van deze auto zijn door belanghebbende ten laste van de winst gebracht, dus zonder toepassing van de autokostenfictie van artikel 42, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De auto wordt ook voor privé-doeleinden gebruikt. Belanghebbende heeft van deze auto van 1986 tot en met 1990 geen kilometeradministratie bijgehouden. 3.2. Het Hof heeft beslist dat de Inspecteur terecht het autokostenforfait heeft toegepast. Deze beslissing is gegrond op 's Hofs oordeel dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, voor zijn stelling dat de tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto nagenoeg uitsluitend ten behoeve van zijn onderneming is gebruikt, geen bewijs heeft bijgebracht, waarbij het Hof heeft overwogen dat aan de situatie in 1991 of enig jaar later wat dit betreft geen betekenis toekomt. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. De klacht volgens welke het Hof zou hebben geweigerd de kilometeradministraties over 1991 en 1992 in ontvangst te nemen, mist feitelijke grondslag, nu zulks niet blijkt uit 's Hofs uitspraak, die in cassatie de enige kenbron is van hetgeen ter zitting van het Hof is voorgevallen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat aan het door belanghebbende niet (tijdig) aanvaarde compromis de Inspecteur niet is gebonden. Nu 's Hofs uitspraak noch de stukken van het geding aanleiding geven voor de veronderstelling dat het door de Inspecteur gedane aanbod na afloop van de door deze gestelde termijn door belanghebbende is aanvaard, kan de tegen laatstvermeld oordeel van het Hof gerichte klacht niet tot cassatie leiden. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 1 februari 1995.