
Jurisprudentie
AA3034
Datum uitspraak1995-02-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30089
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30089
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 december 1993 betreffende de na te melden voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.388,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie Het beroepschrift in cassatie van belanghebbende is ter griffie van het Hof binnengekomen op 8 maart 1994, dat is na afloop van de wettelijke termijn voor het instellen van beroep in cassatie. Vaststaat dat aan belanghebbende in de door het Hof met de uitspraak van het Hof meegezonden brief is medegedeeld dat het beroep in cassatie wordt ingesteld binnen twee maanden nadat het afschrift van de uitspraak van het Hof ter post is bezorgd. Aangezien blijkens het tot de stukken van het geding behorende afschrift van de uitspraak van het Hof dit op 11 januari 1994 ter post is bezorgd, is belanghebbende ervan uitgegaan dat de termijn voor het indienen van het beroep in cassatie op 11 maart 1994 eindigde. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
4. Beoordeling van de middelen 4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is werkzaam als leraar in een dienstbetrekking. Hij heeft in 1990 in zijn aangifte ter zake van zijn werkkamer thuis ƒ 1.273,51 als aftrekbare kosten in aanmerking genomen. In de school is een docentenkamer aanwezig. Belanghebbende geeft aardrijkskundelessen in één lokaal, andere lessen geeft hij in andere lokalen. Voorts kan belanghebbende in zijn aardrijkskundelokaal dan wel in de docentenruimte administratieve werkzaamheden verrichten. 4.2. Het Hof heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de in de school aanwezige ruimten moeten worden aangemerkt als een belanghebbende buiten de woning ter beschikking staande kantoorruimte in de zin van voormeld artikel 36, lid 1, onderdeel b, onder 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). De klachten falen derhalve.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 februari 1995 vastgesteld door de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.