Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3057

Datum uitspraak1995-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30762
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 september 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.365,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.165,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is werkzaam als docent beeldende vorming in het voortgezet onderwijs. Hij heeft verschillende musea en exposities bezocht teneinde lesmateriaal te verzamelen voor de door hem te geven lessen en om na te gaan of deze musea en exposities geschikt waren voor een bezoek met leerlingen. De hierop betrekking hebbende reiskosten en toegangsgelden bedroegen in totaal ƒ 1.200,--. 3.2. De in 3.1 vermelde kosten dienen te worden aangemerkt als kosten die verband houden met kosten van excursies, studiereizen en dergelijke in de zin van artikel 36, lid 1, letter j, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (HR 28 juni 1995, nr 30 279, BNB 1995/254). Deze kosten zijn derhalve, anders dan het Hof heeft geoordeeld, niet aftrekbaar. Het middel is gegrond. 3.3. Het door belanghebbende in het vertoogschrift in cassatie subsidiair ingenomen standpunt kan niet tot cassatie leiden reeds omdat het berust op feiten waarvan uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat daarop ook reeds voor het Hof een beroep is gedaan en op die feiten geen acht kan worden geslagen, nu zulks een onderzoek van feitelijke aard zou vergen waarvoor in cassatie geen plaats meer is. 3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Dit arrest is op 11 oktober 1995 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.