
Jurisprudentie
AA3064
Datum uitspraak1995-03-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30186
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30186
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 maart 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.873,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.283,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is als predikant van een Gereformeerde Kerk werkzaam. Hij heeft in zijn aangifte ter zake van een zwart pak, zwarte schoenen en een zwarte overjas een bedrag van ƒ 590,-- als aftrekbare kosten in aanmerking genomen. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, onder andere door de kerkeraad van belanghebbende wordt verwacht dat hij tijdens kerkdiensten en begrafenissen in het zwart verschijnt. 3.3. Uitgaande van dit in cassatie niet bestreden oordeel, waarin ligt besloten dat het belanghebbende niet vrijstaat bij genoemde gelegenheden in andere kleding dan de onder 3.1 genoemde te verschijnen, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat die kleding voor belanghebbende werkkleding in de zin van artikel 36, lid 1, letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1990) vormt. Immers die kleding moet op één lijn worden gesteld met het tijdens hun werkzaamheden door een kelner of een musicus gedragen rokkostuum, welk rokkostuum blijkens de memorie van toelichting bij voormeld artikel van het ontwerp van wet dat heeft geleid tot de Wet van 27 april 1989, Stb. 123 (Kamerstukken II 1988/89, 20.873, nr. 3, blz. 27), moet worden aangemerkt als werkkleding in de zin van voormeld artikel. Anders dan in het middel wordt verondersteld gaat het bij de onderhavige kleding klaarblijkelijk om kleding die weliswaar ook buiten de uitoefening van het ambt kan worden gedragen maar, evenals bij voorbeeld een rokkostuum, niet geschikt is om te worden gebruikt in het normale dagelijkse leven. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 maart 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep (ƒ 300,-- minus ƒ 150,-- betaald voor vervanging van de mondelinge uitspraak) ƒ 150,-- griffierecht geheven.