Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3073

Datum uitspraak1995-03-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30031
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 november 1993 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 5.584,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteert een kleinhandel in dames- en herenschoenen en een praktijk in podokinesiologie. Het gaat bij podokinesiologie om het - al of niet op verwijzing door een medicus - aanmeten en plaatsen van inlegzolen (proprioceptieve voorzieningen) in de schoenen van een vervolgens onder controle blijvende patiënt met als doel verbetering van de lichaamshouding en -beweging. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de onderhavige inlegzool niet is aan te merken als een steunzool, doch als een podokinesiologisch instrument, dat is een op maat gemaakt richtmiddel dat aan de onderkant van de voet wordt aangebracht om de daar aanwezige neurologische structuur zodanig te prikkelen dat in een ketenreactie juist de houding van de patiënt wordt beïnvloed, waarbij met name op de spieren die rechthouden en recht herinneren het rek- en trekvermogen van de spier c.q. spiergroepen wordt gestimuleerd. Op deze gronden heeft belanghebbende aangevoerd dat de onderhavige inlegzool moet worden aangemerkt als een spierstimulator. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderwerpelijke inlegzolen niet zoveel verwantschap met de in tabel I, post a-35 en de Resolutie van 29 mei 1989, nr. VB88/1731, Vakstudie Nieuws 1989, blz. 1585, genoemde voorzieningen hebben, dat zij in het tarief van 6% kunnen delen, omdat post 35 letterlijk niet geldt, terwijl ook in de Resolutie de inlegzolen geen plaats hebben gevonden. 3.3. Het middel klaagt erover dat het Hof niet heeft onderzocht of de onderwerpelijke inlegzolen als in laatstgenoemde post genoemde spierstimulatoren kunnen worden aangemerkt. De klacht is gegrond, doch kan niet tot cassatie leiden, aangezien de inlegzolen als hiervóór in 3.1 omschreven naar gangbaar spraakgebruik niet aangemerkt kunnen worden als spierstimulatoren in de zin van post a-35. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 8 maart 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken