Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3119

Datum uitspraak1995-09-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30459
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 mei 1994 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 603,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van de klachten Het Hof heeft, onder verwijzing naar zijn op dezelfde datum ten aanzien van belanghebbende gedane uitspraak inzake de heffing van inkomstenbelasting over het jaar 1990, geoordeeld dat de Inspecteur - op grond van het bepaalde in artikel 15, lid 1, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (tekst 1990) - terecht 13% van ƒ 4.644,-- - het bedrag waarmee voor de heffing van de inkomstenbelasting op grond van het bepaalde in artikel 42, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1990) belanghebbendes aangifte is gecorrigeerd - ofwel ƒ 603,-- heeft nageheven. Voor zover de klachten tegen dit oordeel opkomen, treffen zij doel. De Hoge Raad heeft in zijn heden gewezen arrest, nr. 30.460, voormelde uitspraak vernietigd en het geding verwezen naar een ander gerechtshof. Dit brengt mee dat de onderhavige uitspraak evenmin in stand kan blijven en eveneens verwijzing dient te volgen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere beoordeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--. Dit arrest is op 27 september 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.