Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3189

Datum uitspraak1997-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31890
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 1995 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z opgelegde aanslag tot naheffing van kapitaalsbelasting. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. Aan belanghebbende is ter zake van het bijeenbrengen van in aandelen verdeeld kapitaal een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 237.770,--, welke aanslag, na daar tegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uit spraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit ar rest gehecht 2. Geding in cassatie 2.1. De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepsschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 2.3. De Advocaat-Generaal in buitengewone dienst Moltmaker heeft op 19 februari 1997 geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 3. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep De uitspraak van het Hof is op 11 september 1995 aangetekend verzonden aan partijen, zodat de termijn voor het instellen van beroep op 23 oktober 1995 verstreek. Het op 23 oktober 1995 gedateerde beroep schrift is op die dag ingekomen bij de Hoge Raad, en zowel per post als per fax doorgezonden aan het Hof. Het betreffende faxbericht is blijkens de daarop geplaatste datumstempel eveneens op 23 oktober 1995 ter griffie van het Hof ingekomen. Het beroep is derhalve tijdig ingesteld. 4. Beoordeling van het middel 4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V., elk met een in contanten volgestort aandelenkapitaal van ƒ 40.000,--, zijn in 1990 opgericht met het oog op de overname door B B.V. van een onderdeel van het E concern. Met datzelfde doel werden vervolgens tegen de nominale waarde van ƒ 100,-- 140 aandelen B B.V. over gedragen aan een groep beleggers en de resterende 260 aandelen B B.V. aan belanghebbende. Alle 40 aandelen in belanghebbende werden voor de nominale waarde van < nr. 31.890- ? - > ƒ 1.000,-- overgedragen aan een in de Verenigde Staten opgerichte Bermuda limited partnership, een vennoot schap met een in aandelen verdeeld kapitaal in de zin van artikel 32 van de Wet op belastingen van rechts verkeer, hierna: de Wet. B B.V. financierde de over name, die op 31 juli 1990 plaatsvond, onder meer door middel van een emissie, waarbij van de 1600 aandelen nominaal groot ƒ 100,-- 1040 aandelen werden geplaatst bij belanghebbende. Deze aandelen werden door de Bermuda Ltd. volgestort met een bedrag van $ 13 miljoen, waarover door B B.V. kapitaalsbelasting is voldaan. Administratief is deze volstorting ver werkt als een storting door de Bermuda Ltd. in belanghebbende en vervolgens door belanghebbende in B B.V. Ten tijde van de storting bestond het vermogen van de Bermuda Ltd. uitsluitend uit het daags tevoren van de partners ontvangen bedrag van $ 13 miljoen en de deelneming in belanghebbende ter waarde van ƒ 40.0 00,--. De naheffingsaanslag heeft betrekking op de storting van het bedrag van $ 13 miljoen door de Bermuda Ltd. in belanghebbende. 4.2. Het Hof heeft de aanslag vernietigd op grond van zijn oordeel dat het feit dat de Bermuda Ltd. haar aandelen in belanghebbende heeft behouden niet eraan afdoet dat sprake is van een ingevolge artikel 37, lid 1, aanhef en onderdeel a, in verbinding met lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet van kapitaalsbelasting vrijgestelde verwerving van het gehele vermogen van de Bermuda Ltd. door belangheb bende. 4.3. Het eerste onderdeel van het middel bestrijdt dit oordeel met het betoog dat onder "het gehele vermogen" in de zin van artikel 37 van de Wet moet worden verstaan alle activa en passiva, zodat belanghebbende nu zij niet de door de Bermuda Ltd. gehouden aandelen in belanghebbende heeft verkregen niet het gehele vermogen van die vennootschap heeft verworven. 4.4. Dit betoog moet worden verworpen. Zowel voor de heffing als voor de vrijstelling van kapitaalsbelasting heeft de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 28 december 1989, Stb. 1990, 26, een gelijke behandeling beoogd van informele kapitaalstortingen en stortingen tegen toekenning van aandelen. (Kamerstukken I 1989/90, 21.031, nr. 6a, blz. 3) Tegen deze achter grond bezien is het gewettigd het hier te beoordelen geval voor de toepassing van artikel 37, lid 2, aan hef en onderdeel b, van de Wet op een lijn te stellen met het in economisch opzicht gelijke geval waarin een vennootschap wier vermogen slechts uit geldmiddelen bestaat ter volstorting van door haar te verkrijgen aandelen in een vennootschap die geldmiddelen in die vennootschap inbrengt. Evenals een dergelijke volstorting is de informele kapitaalstorting in belanghebbende door de Bermuda Ltd. vrijgesteld van kapitaalsbelasting. 4.5. Om de reden vermeld in rechtsoverweging 3.9 van het arrest van de Hoge Raad van 26 april 1995, nr. 28 976, BNB 1995/249 bestaat, anders dan door de Staatssecretaris wordt betoogd, geen grond voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. 4.6. Het tweede middelonderdeel faalt op grond van hetgeen onder 3.4. is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 1997, nr. 31.309, V-N 1997, blz. 2622. 5. Proceskosten Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. 6. Beslissing De Hoge Raad - verwerpt het beroep en - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier en op die datum in het openbaar uitgesproken. Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van ƒ 300,--.