Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3205

Datum uitspraak1997-01-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31697
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 november 1995 betreffende het bedrag dat door haar als motorrijtuigenbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 maart 1993. 1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof Belanghebbende heeft over voormeld tijdvak op aangifte voldaan een bedrag van ƒ 740,-- aan motorrijtuigenbelasting. Zij heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur en verzocht om het bedrag aan te merken als een (eerste) voldoening op aangifte over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993, waarna de Inspecteur bij uitspraak heeft besloten het bezwaar af te wijzen. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.1.1. Belanghebbende heeft voor een motorrijtuig, vrachtauto (gewicht 9.100 kg, brandstof dieselolie) met aanhanger (gewicht 8.000 kg) (kwartaal)aangifte voor de heffing van motorrijtuigenbelasting over het onderhavige tijdvak gedaan. Op 18 januari 1993 is door belanghebbende de belasting over dat tijdvak betaald. In haar op de voet van het bepaalde in artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij de Inspecteur ingediende en op 16 februari 1993 bij het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting ingekomen, tegen het op voormelde aangifte voldane bedrag gerichte bezwaarschrift, heeft belanghebbende het volgende aangevoerd: "Reden van dit bezwaar is dat wij - in tegen- stelling tot hetgeen in de aangifte is vermeld - geen kwartaal-aangifte willen doen, doch dat wij een jaaraangifte willen doen en bij deze ook doen, met ingang van 01-01-1993.". 3.1.2. Ingevolge de Wet van 24 december 1992, Stb. 686, is het bepaalde in artikel 5, lid 1, onder c en d, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 (hierna: de Wet) met ingang van 16 februari 1993 in dier voege gewijzigd dat het voor motorrijtuigen als het onderhavige geldende tarief is verhoogd. 3.1.3. Artikel XIV van voornoemde Wet van 24 december 1992 luidt - voor zover te dezen van belang - : "1. Voor een motorrijtuig als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c of d, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, waarvoor vóór 16 februari 1993 motorrijtuigenbelasting is betaald over een tijdvak waarvan een gedeelte valt na 15 februari 1993, is over het gehele tijdvak motorrijtuigenbelasting verschuldigd naar het tarief dat met betrekking tot dat motorrijtuig gold bij de aanvang van dat tijdvak. 2. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot een motorrijtuig waarvoor de motorrijtuigenbelasting is betaald na 15 september 1992 over een tijdvak van twaalf of van drie maanden tenzij: a. het in het eerste lid bedoelde tijdvak eindigt op 28 februari 1993; b. de houder van het motorrijtuig voor de eerste maal voor dat motorrijtuig de belasting heeft betaald; of c. de houder van het motorrijtuig de belasting heeft betaald over een tijdvak dat aansluit op een tijdvak van twaalf of drie maanden dat is geëindigd vóór 16 februari 1993. 3.(...)". 3.1.4. Belanghebbende heeft vóór 16 februari 1993 een zodanig bedrag aan de Ontvanger betaald, dat dit bedrag tezamen met het eerder op aangifte betaalde bedrag gelijk is aan de voor een motorrijtuig als het onderhavige over het tijdvak van een jaar naar het op 1 januari 1993 geldende tarief verschuldigde belasting. 3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende, nadat zij reeds aangifte had gedaan over het onderhavige kwartaal, deze ongedaan kon maken dan wel kon herzien en alsnog aangifte over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993 kon doen. 3.3. Het Hof heeft met juistheid vooropgesteld: dat de over een tijdvak verschuldigde belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte; dat de belasting moet worden betaald voordat het gebruik van de weg met het motorrijtuig een aanvang neemt; dat volgens artikel 22 van de Uitvoeringsbeschikking Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1993) het tijdvak waarover de motorrijtuigenbelasting moet worden betaald, naar keuze van de belastingplichtige een tijdvak van twaalf of van drie maanden is, dat aanvangt met de eerste of de zestiende en eindigt met de laatste onderscheidenlijk de vijftiende dag van een kalendermaand; dat artikel 14 van de Wet een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin teruggaaf wordt verleend van betaalde motorrijtuigen- belasting. 3.4. Het Hof heeft geoordeeld: dat met het hiervóór in 3.3 bedoelde stelsel niet verenigbaar is dat ná de aanvang van het in de aangifte voorziene tijdvak de voldoening op aangifte van de over een bepaald tijdvak verschuldigde belasting wordt ongedaan gemaakt of de keuze van het in de aangifte voorziene tijdvak wordt herzien; dat ook de hiervóór in 3.1.3 bedoelde overgangsregeling niet in een afwijking van vorenbedoeld stelsel voorziet; dat de overgangsregeling uitsluitend bepaalt welk tarief in verschillende situaties van toepassing is. Tegen deze oordelen komt het middel op. 3.5. Het middel betoogt: dat belanghebbende verzocht heeft om aanwending van het bedrag dat reeds op kwartaalaangifte was voldaan als onderdeel van de betaling van het (grotere) bedrag dat voor een jaar verschuldigd is; dat het indienen van een dergelijk verzoek in overeenstemming is met de in de Wet gebo- den keuze voor wat betreft het tijdvak waarover de belasting wordt betaald; dat belanghebbende op dit punt met haar bezwaar/verzoek derhalve niet in strijd is gekomen met het stelsel van de Wet; dat het Hof door het geschil niet juist te omschrijven ten onrechte concludeert dat belanghebbende in strijd is gekomen met artikel 14 van de Wet. 3.6. Het middel kan evenwel niet tot cassatie leiden. Anders dan het middel betoogt, staat het stelsel van de Wet immers niet toe dat een op de voet van het bepaalde in artikel 8 van de Wet gemaakte keuze voor een betalingstijdvak van twaalf maanden of van drie maanden wordt gewijzigd, nadat dat tijdvak is ingegaan. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Heesakkers, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de raadsheer Bellaart.