Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3468

Datum uitspraak1999-06-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers99/217 NABW 58
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 99/217 NABW 58 UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te B, eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 12 januari 1999. 2. Feiten Eiseres ontvangt van de zijde van verweerder een uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet (Abw). In 1988 is eiseres het slachtoffer geweest van een ernstig auto-ongeval, in verband waarmee aan haar medio 1997 een immateriële schadevergoeding is toegekend ad f 60.000,-. Op grond van het bepaalde in artikel 43, tweede lid onder j, van de Abw heeft verweerder laatstgenoemd bedrag niet als middelen in de zin van die wet aangemerkt. Eiseres heeft genoemd bedrag vervolgens belegd in een tweetal beleggingsfondsen. In april 1998 is door deze beleggingsfondsen aan eiseres in totaal f 1014,45 (inclusief dividendbelasting) aan dividend uitgekeerd, welk bedrag door eiseres is herbelegd. Bij besluit van 13 juli 1998 heeft verweerder eiseresses bijstandsuitkering over de maand april 1998 herzien, en daarop alsnog een bedrag ad f 1014,45 aan inkomsten in mindering gebracht. Voorts is bij genoemd besluit de teveel betaalde uitkering over de maand april 1998 tot het hiervoor genoemde bedrag van eiseres teruggevorderd. Bij het bestreden besluit is eiseresses bezwaar tegen het besluit van 13 juli 1998 ongegrond verklaard. 3. Procesverloop Namens eiseres is door mevr. mr. Q.J. van Leeuwen, verbonden aan het Buro voor Rechtshulp te Zutphen, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten schriftelijk nader uiteengezet. Het beroep is behandeld ter zitting van 16 juni 1999, waar namens eiseres is verschenen mr. Van Leeuwen voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B.H.P.G. Buiting en A.G. Roesink. 4. Gronden 4.1 Partijen houdt verdeeld de vraag of de dividenduitkering over de maand april 1998 in het kader van de toepassing van de Algemene Bijstandswet (Abw) terecht op eiseresses uitkering in mindering is gebracht. 4.2 Ingevolge artikel 13 van de Abw stemmen burgemeester en wethouders de bijstand af op (onder meer) de middelen van de betrokken persoon. Ingevolge artikel 42 van de Abw worden tot de middelen gerekend alle inkomens-en vermogensbestanddelen waarover de bijstandsgerechtigde beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. 4.3 Gelet op het in artikel 42 van de Abw neergelegde uitgangspunt, dat in beginsel alle inkomens- en vermogensbestanddelen van invloed zijn op de bijstandsuitkering, is de rechtbank van oordeel dat een dividenduitkering, zoals door eiseres genoten, in beginsel tot de middelen dient te worden gerekend, tenzij een dergelijke uitkering expliciet bij of krachtens de Abw van het middelenbegrip is uitgezonderd. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste niet het geval is. Ingevolge artikel 43, tweede lid, onderdeel g van de Abw wordt weliswaar niet tot de middelen gerekend rente ontvangen over op grond van artikel 52, eerste lid, onderdelen b, c en d van de Abw niet in aanmerking genomen vermogen en spaargelden, een immateriële schadevergoeding wordt evenwel expliciet in onderdeel e van laatstgenoemd artikellid als niet in aanmerking te nemen vermogen vermeld. De rechtbank laat in dit verband nog daar de vraag of een dividenduitkering gelijkgesteld kan worden met rente, als in artikel 43, tweede lid onderdeel g van de Abw genoemd. Voorts kunnen opbrengsten uit een uitkering in verband met geleden immateriële schade naar het oordeel van de rechtbank niet gelijkgesteld worden met die uitkering zélf, welke in artikel 43, tweede lid, onderdeel j van de Abw als niet in aanmerking te nemen middelen wordt genoemd. Gelet op het voorgaande kan in het bepaalde van artikel 43 Algemene Bijstandswet (Abw). als ook in enige andere bepaling bij of krachtens die wet gesteld, naar het oordeel van de rechtbank geen grond worden gevonden om dividendopbrengsten uit een immateriële schadevergoeding uit te zonderen van het middelenbegrip. 4.4 De rechtbank stelt evenwel vast dat in het bedrag dat door verweerder op de uitkering in mindering is gebracht tevens een (niet nader omschreven) bedrag aan dividenbelasting is begrepen. Verweerder heeft terzake het standpunt ingenomen dat eiseres deze afgedragen belasting aan de fiscus kan terugvragen. De rechtbank is van oordeel dat deze benadering van verweerder niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 45 van de Abw. Genoemd artikel heeft blijkens zijn inhoud als uitgangspunt dat bij de in aanmerking te nemen middelen in beginsel de feitelijk besteed-bare middelen bepalend dienen te zijn. Op grond hiervan is in genoemd artikel bepaald dat de middelen slechts in aanmerking worden genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van verschuldigde belastingen en/of verplichte inhoudingen welke ten laste van de belanghebbende komen. Blijkens de toelichting op deze wetsbepaling dienen eventuele toekomstige belastingteruggaven daarbij in ogenschouw te worden genomen op het moment dat de belanghebbende deze feitelijk ontvangt (MvT, Kamerstukken II, 1991/1992, 22 545). Het vorenstaande in aanmerking nemende, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte de ten laste van eiseres afgedragen dividendbelasting als middelen in aanmerking genomen. De herziening van eiseresses uitkering, als ook de daarop gebaseerde terugvordering, zijn in zoverre strijdig te achten met artikel 45 van de Algemene Bijstandswet (Abw). De rechtbank zal het bestreden besluit, nu daarbij eiseresses bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard, vernietigen. Verweerder zal nader op eiseresses bezwaar dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. 4.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd. 4.6 Namens eiseres is tevens verzocht om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), bestaande uit vergoeding van de wettelijke rente over de ten onrechte niet toegekende uitkering. De rechtbank stelt vast dat uit de aard van verweerders besluitvorming, welke betrekking heeft op herziening en terugvordering van reeds verstrekte uitkering, als zodanig niet voorvloeit dat door eiseres renteschade, als door haar gesteld, zou zijn geleden. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen. 5. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder nader op het bezwaar beslist, met inachtneming van deze uitspraak; - wijst af het verzoek om schadevergoeding; - bepaalt dat de gemeente Zutphen het betaalde griffierecht van f 55,- aan eiseres vergoedt; - veroordeelt de gemeente Zutphen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van f 1420,- terzake van verleende rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 1999 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: