Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3473

Datum uitspraak1999-04-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 97/7973 WET V36
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Haarlem Meervoudige Kamer voor Bestuursrechtelijke Zaken U I T S P R A A K artikel 8:66 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) reg.nr: AWB 97/7973 WET V 36 Inzake: A wonende/verblijvende te B, eiseres, tegen de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder. 1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Namens eiseres zijn op 15 juli 1996 aan de Nederlandse ambassade te Lagos (Nigeria) de volgende documenten ter legalisatie aangeboden: - een uittreksel uit het geboorteregister betreffende A, geboren [...] 1970, afgegeven op 30 juni 1974 door het Aniocha Local Government. - een verklaring van ongehuwd zijn d.d. 3 juni 1996 ten behoeve van A, afgegeven door het Aniocha North Local Government. Voorts zijn door eiseres de volgende stukken overgelegd: a.) een "Letter of Identification" van de voorzitter van Aniocha North Local Government d.d. 3 juni 1996; b.) een "Letter of Identification" van Chief Obi of Issele-Uku d.d. 28 juni 1996; c.) een brief van de voorzitter van de Aniocha South Local Government van 13 augustus 1996 aan de Nederlandse Ambassade te Lagos, waarin bevestigd wordt dat het geboorte-certificaat afkomstig is van zijn kantoor; d.) een doopcertificaat van 28 september 1980. Bij besluit van 7 oktober 1996 heeft verweerder de legalisatie van voornoemde documenten geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 november 1996 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. De gronden van het bezwaarschrift zijn ingediend bij brief van 23 december 1996. Bij besluit van 1 september 1997 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 oktober 1997 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft bij brief van 5 februari 1998 een verweerschrift ingediend. Bij uitspraak met nummer AWB 97/7973 WET d.d. 18 februari 1998 heeft de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken van de arrondissementsrechtbank te Haarlem het beroep gegrond verklaard. Bij brief van 27 februari 1998 is verweerder tegen bovengenoemde uitspraak in verzet gekomen. Daarbij heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, waarvan verweerder verzocht heeft om beperking van de kennisneming met een beroep op het belang van bronbescherming en bescherming van methoden en technieken van onderzoek. Het betreft stukken die betrekking hebben op het verificatieonderzoek dat naar aanleiding van de aanbieding van de te legaliseren documenten in Nigeria heeft plaatsgevonden. Bij uitspraak met nummer AWB 97/7973 WET d.d. 27 mei 1998 heeft de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken van de arrondissementsrechtbank te Haarlem het verzet gegrond verklaard. Door deze uitspraak vervalt de uitspraak van 18 februari 1998 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Het beroep is behandeld ter zitting van 27 oktober alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr L.J.P. Mentink, advocaat te Beverwijk. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr A.H.M. Weber, werkzaam bij de Afdeling Bestuursrecht van de dienst Juridische Zaken van het Ministerie. Bij brief van 30 oktober 1998 heeft eiseres toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb gegeven om mede uitspraak te doen op grond van de stukken waarvan haar de kennisname is onthouden. 2. OVERWEGINGEN. Vaststaande feiten. Eiseres, die sedert 18 september 1995 in Nederland verblijft, is woonachtig bij haar Nederlandse partner, X. Eiseres heeft de Staatssecretaris van Justitie om afgifte van een vergunning tot verblijf met als doel: verblijf bij partner verzocht. In verband met deze aanvraag heeft eiseres verweerder om legalisatie van de door haar overgelegde geboortebewijs en de ongehuwdverklaring verzocht. Eiseres is afkomstig uit wat verweerder noemt een "probleemland" op het gebied van het schriftelijk bewijs. Aangezien in de praktijk is gebleken dat uit bepaalde landen afkomstige documenten niet altijd (of doorgaans niet) betrouwbaar zijn ten aanzien van hun inhoud, ook al zijn zij afkomstig van de bevoegde autoriteiten, heeft verweerder bij de "Aanwijzing probleemlanden op het gebied van het schriftelijk bewijs" (Staatscourant van 8 maart 1996, p.2, verder: Aanwijzing probleemlanden) bepaald dat per 1 april 1996 documenten uit een vijftal niet-westerse landen, waaronder Nigeria, pas gelegaliseerd mogen worden nadat er een inhoudelijke verificatie heeft plaatsgevonden. Standpunten van partijen. Verweerder heeft in het bestreden besluit -voor zover hier van belang en samengevat- overwogen dat het overgelegde geboortecertificaat vals is. Gebleken is dat deze akte niet op de daarin genoemde datum is afgegeven door de daarin vermelde functionaris. Bij dit oordeel zijn de verklaringen van meerdere familieleden mede betrokken, waarbij één van de familieleden heeft verklaard dat de vader van eiseres al zijn kinderen zou hebben laten registreren hetgeen twijfel oproept ten aanzien van de bewering in het bezwaarschrift dat er geen officiële geboorte-aangifte heeft plaatsgevonden. Voorts wordt de in het geboortecertificaat vermelde geboortedatum nog immer betwijfeld. Er is geen enkel document ter ondersteuning van de legalisatie-aanvraag overgelegd op grond waarvan de geboortedatum zou kunnen worden bevestigd. Ook het verificatie-onderzoek heeft geen informatie opgeleverd op grond waarvan de opgegeven geboortedatum als de juiste kan worden beschouwd. Ten aanzien van de overgelegde ongehuwd- verklaring is overwogen dat in deze verklaring geen opgave is gedaan van de geboortedatum en de ouders van eiseres, zodat niet kan worden vastgesteld of deze verklaring ten behoeve van eiseres is afgegeven en op haar betrekking heeft. Ditzelfde is overwogen terzake van de in bezwaar overgelegde Letter of Identification van 7 april 1997. Naar het oordeel van verweerder belet de noodzakelijke bescherming van bronnen, methoden en technieken van onderzoek dat eiseres inzage in de rapportage van het verificatie-onderzoek krijgt. In beroep heeft eiseres betoogd dat het geboortecertificaat op de daarin genoemde datum is afgegeven door de daarin genoemde functionaris. Voorts ziet eiseres niet in waarom haar geboortedatum wordt betwijfeld op grond van het feit dat zij geen documenten heeft overgelegd die deze geboortedatum kunnen bevestigen. In veel van de door haar overgelegde documenten wordt immers de juiste geboortedatum genoemd. Tevens vraagt eiseres zich af waarom terzake de ongehuwdverklaring het ontbreken van haar geboortedatum en de namen van haar ouders tot gevolge heeft dat de verklaring niet kan worden gelegaliseerd. Nu de Nigeriaanse autoriteiten het blijkbaar niet nodig achten om die gegevens op te nemen, valt niet in te zien dat de Nederlandse autoriteiten voor legalisatie eisen dat deze gegevens wel dienen te zijn opgenomen. Voorts heeft eiseres in de bezwaarfase een "Commissionair of Oaths" overgelegd, waarin wel degelijk haar geboortedatum is vermeld. De persoon die het onderzoek heeft uitgevoerd heeft uitgebreid gesproken met de familieleden van eiseres; haar bestaan kan moeilijk ontkend worden en haar geboortedatum staat voldoende vast door eensluidende verklaringen van haar familie. Dat eiseres door de corrupte en chaotische Nigeriaanse overheidsstructuur wellicht niet de juiste documenten heeft verkregen, mag haar niet worden tegengeworpen. Tot slot is eiseres van mening dat ten onrechte van het horen is afgezien. Verweerder heeft gemotiveerd gevoerd, zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen standpunt gehandhaafd. De rechtbank overweegt als volgt. In de onderhavige procedure staat het door eiseres overgelegde geboorte-certificaat centraal. De rechtbank gaat daarbij uit van het volgende. Uit het verslag van het door de vertrouwensadvocaat uitgevoerde - eerste - verificatie-onderzoek komt naar voren dat de door eiseres, ter ondersteuning van het door haar beweerde, overgelegde documenten, hierboven aangeduid met de letters a.) tot en met d.), niet zijn vervalst en zijn afgegeven door de daartoe bevoegde instanties. In verband met de vraagtekens welke zijn geplaatst bij de relatie van eiseres met haar gestelde zoon, Y, is een tweede verificatie-onderzoek verricht. In het verslag van het tweede onderzoek is vastgesteld dat het hierboven genoemde document, aangeduid met de letter c.), is afgegeven door de daarin genoemde persoon; bovendien is een kopie in de computer aangetroffen. Van het hierboven genoemde document, aangeduid met de letter a.), is eveneens vastgesteld dat het authentiek is. De in het kader van het onderzoek geïnterviewde functionaris heeft aangegeven dat hij de persoon kent die het geboorte-certificaat heeft ondertekend. Het geboorte-certificaat wordt door verweerder niet authentiek geacht. Daartoe is in het bestreden besluit opgemerkt dat uit het in tweede instantie uitgevoerde onderzoek is gebleken dat het certificaat niet op de daarin genoemde datum door de daarin vermelde functionaris is afgegeven. De rechtbank heeft kennis genomen van de door verweerder, ter vertrouwelijke kennisneming, ingezonden stukken. Voor zover deze stukken inzicht geven in de valsheidskenmerken, aan de hand waarvan verweerder tot de hiervoor weergegeven conclusie is gekomen, dient verweerders verzoek tot vertrouwelijke kennisneming te worden gehonoreerd. In de omstandigheid dat eiseres toestemming tot vertrouwelijke kennisneming heeft gegeven, ziet de rechtbank aanleiding om het geheel der onderliggende stukken bij de afdoening van deze zaak te betrekken. De rechtbank is van opvatting dat de bevindingen van verweerder, die tot de hiervoor genoemde conclusie hebben geleid, in de context van het verificatie onderzoek als geheel niet van een zodanig gewicht en van een zodanige betekenis zijn dat verweerder op grond daarvan niet langer rekening behoefde te houden met de mogelijkheid dat de in het geboorte- certificaat vermelde geboortedatum van eiseres de werkelijke geboortedatum van eiseres is. Verweerder heeft de legalisatie van de verklaring van ongehuwd zijn van eiseres geweigerd wegens het daarin ontbreken van een geboortedatum. Verweerder heeft deze weigering gemotiveerd met de opmerking dat legalisatie slechts mogelijk is indien vaststaat op welke persoon de verklaring betrekking heeft, waartoe de geboortedatum en de afstamming in de verklaring van ongehuwd zijn dienen te zijn vermeld. De rechtbank is van opvatting dat verweerder aldus te weinig ruimte laat voor gevallen waarin enerzijds omtrent de geboortedatum van de betrokkene geen absolute zekerheid is verkregen, doch anderzijds onderzoek ter plaatse aan het licht heeft gebracht dat de verklaring inderdaad betrekking heeft op de persoon die de verklaring ter legalisatie heeft voorgelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Op grond van beide verificatieonderzoeken is voor verweerder immers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststelbaar dat eiseres degene is op de verklaring van ongehuwd zijn betrekking heeft. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de onderzoeker zich heeft vergewist van de afstamming van eiseres, met de ouders van eiseres heeft gesproken, de schoolachtergrond van eiseres heeft gecontroleerd aan de hand van de betreffende schoolregisters en heeft gesproken met de zuster van eiseres, die op relevante punten de uit de gesprekken met de ouders verkregen informatie bevestigt. Bij de geschetste stand van zaken dient verweerder nader te motiveren waarom, de doelstellingen van het beleid in-zake de "probleemlanden" in aanmerking genomen, legalisatie van de verklaring van ongehuwd zijn niet kan plaats-vinden onder de aantekening dat omtrent de geboortedatum geen zekerheid kan worden verkregen, maar dat als waarschijnlijke geboortedatum wordt aangehouden de door eiseres opgegeven datum. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Vernietiging zal volgen, met de opdracht aan verweerder om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Proceskosten. Nu het beroep gegrond dient te worden verklaard, is er in beginsel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van het geding. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan dit beginsel in casu uitzondering zou dienen te lijden is de rechtbank niet gebleken. 3. BESLISSING. De rechtbank: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van 1 september 1997; III. draagt verweerder op, met in achtneming van deze uitspraak, een nieuwe beschikking te nemen; IV. veroordeelt verweerder in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiseres begroot op f. 1.420,--, te betalen door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) aan eiseres; V. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) het door eiseres gestorte griffierecht ad. f. 210,-- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr A.H. Schotman, voorzitter en mrs H.C. Greeuw en B.H. Franke, leden, in tegenwoordigheid van mr S.C. Jacobs als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 1999 in tegenwoordigheid van de griffier. afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.