Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3484

Datum uitspraak1999-03-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers98/758 WAO P07 G08
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Assen Zesde enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Kenmerk: 98 / 758 WAO P07 G08 U I T S P R A A K In het geding tussen A, wonende te B, eiseres, en het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), GAK Groningen, verweerder. I. Procesverloop Namens eiseres is beroep ingesteld tegen verweerders besluit d.d. 12 november 1998. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. Eiseres heeft haar standpunt doen onderbouwen door overlegging van een verklaring van de heer D.J. Schakel, verzekeringsgeneeskundige te Groningen. De stukken zijn in afschrift aan partijen gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de zesde enkelvoudige kamer van de rechtbank op 4 februari 1999. Eiseres is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.H.W. Jannink, juridisch medewerker van de rechtskundige dienst van de FNV. Voor verweerder is, na daartoe te zijn opgeroepen, verschenen mw. mr. E.G. Ruikes-van der Ploeg, werkzaam bij Gak Nederland BV. II. Motivering Eiseres, geboren op [...] 1940, heeft zich op 30 juli 1996 ziek gemeld voor haar werk als kantinemedewerkster, dat zij verrichtte in een omvang van 22,5 uur per week. Na gedurende de maximumperiode ziekengeld te hebben ontvangen, is haar bij besluit van 11 juli 1997 per einde wachttijd (29 juli 1997) een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) geweigerd. Blijkens de gedingstukken is dit besluit gebaseerd op een schatting, waarbij aan eiseres zijn voorgehouden de functies steksteekster, inpakster koekjes, samensteller en monteur koffiezetter. Namens eiseres is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Haar medisch adviseur heeft verklaard dat hij alle voorgehouden functies niet geschikt acht (met name) in verband met het vereiste tempo. Hangende de bezwaarprocedure zijn vervolgens nieuwe functies aan eiseres voorgehouden. Schatting op basis van drie van deze functies - te weten vouwster, verkoopster drogisterij en schoonmaakster paviljoen - heeft geresulteerd in een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij nieuw primair besluit van 16 januari 1998 heeft verweerder eiseres van dit resultaat op de hoogte gebracht. Nadat eiseres te kennen had gegeven dat zij zich ook met dit besluit niet kon verenigen, heeft verweerder het bezwaar tegen beide primaire besluiten gericht geacht. Bij besluit van 16 maart 1998 heeft verweerder de bezwaren tegen het besluit van 11 juli 1997 deels gegrond en tegen het besluit van 16 januari 1998 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend. In het kader van de wettelijk voorziene eerstejaars herbeoordeling zijn de aanspraken van eiseres op een uitkering opnieuw beoordeeld. Verzekeringsarts Cornelius heeft geconcludeerd dat de eerder vastgestelde belastbaarheid onverminderd van toepassing is. Arbeidsdeskundige Brouwer heeft vervolgens aan eiseres de functies samensteller printplaten, monteur koffiezetters, vouwster en confectienaaister/modinette voorgehouden. Hij heeft vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit uitkomt op 15,7%. Op deze gronden heeft verweerder bij besluit van 16 juli 1998 de mate van arbeidsongeschiktheid van de uitkering van eiseres ingevolge de WAO berekend naar een mate van arbeidsongeschikt heid van 15 tot 25%. Namens eiseres is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Opnieuw is van de zijde van eiseres een medische verklaring ingebracht. Uitgezonderd de functie vouwster acht de medisch adviseur de (overig) voorgehouden functies ongeschikt. Hij verwijst daarvoor naar de eerder in bezwaar aangevoerde en door verweerder overgenomen gronden. Bezwaararbeidsdeskundige Knigge heeft vervolgens gerapporteerd dat de functies monteur koffiezetters en confectienaaister/modinette niet langer gehandhaafd kunnen worden. Hij overweegt vervolgens dat de functies die aan eiseres zijn voorgehouden bij de beoordeling per einde wachttijd bij onderhavige schatting kunnen worden betrokken. Het gaat dan om de functies verkoopster drogisterij en schoonmaakster paviljoen (naast de gehandhaafde functies vouwster en samensteller printplaten). Schatting op basis van deze functies leidt tot een verlies van verdiencapaciteit van 18,73%. Op deze gronden heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard bij besluit van 13 november 1998. Standpunten partijen Namens eiseres is, onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar is opgemerkt, aangevoerd dat zij zich niet in staat acht de voorgehouden functies te vervullen. Voorts betwist eiseres de mogelijkheid om bij de schatting functies te betrekken die niet in de (relevante) aanzegbrief zijn vermeld. De medisch adviseur acht de functie samensteller printplaten voor eiseres niet geschikt. Daartoe heeft hij gewezen op de in deze functie voorkomende combinatie van een hoge handelingsfrequentie en een extreem hoog werktempo. Hij heeft opgemerkt dat deze combinatie in eerdere stadia van de procedure ten aanzien van andere functies door verweerder voor eiseres ontoelaatbaar werd geacht. Verweerder heeft opgemerkt dat eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing, waarbij de functies schoonmaakster paviljoen en verkoopster drogisterij zijn betrokken. In rechte is daarom komen vast te staan dat deze functies voor eiseres geschikt zijn. Nadrukkelijk heeft verweerder opgemerkt dat de bezwaararbeidsdeskundige de functie monteur koffiezetters voor eiseres steeds geschikt heeft geacht. Dat deze functie niet gehandhaafd is, doet daaraan niet af. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting - desgevraagd - nog opgemerkt dat de functie samensteller printplaten een full time en een part time variant kent. Eerstgenoemde variant vertegenwoordigt vier arbeidsplaatsen en laatstgenoemde drie. Naar het oordeel van deze gemachtigde verzet de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zich niet tegen een dergelijke combinatie. Een ondersteuning voor deze opvatting acht verweerders gemachtigde gelegen in de uitspraak van deze Raad d.d. 1 mei 1998 (RSV 1998,212). De rechtbank overweegt het volgende Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Schattingsbesluit dient de bij de schatting in aanmerking te nemen passende arbeid nader te worden omschreven in de vorm van tenminste drie verschillende, in Nederland uitgeoefende functies, die tezamen tenminste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. De kwestie die partijen het meest verdeeld houdt betreft de vraag of het verweerder is toegestaan in het kader van de herbeoordeling, zoals voorzien in het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van de WAO (hierna: eerstejaarsherbeoordeling), functies te betrekken die aan een betrokkene uitsluitend zijn voorgehouden in het kader van de beoordeling per einde wachttijd. Verweerder acht in dit verband met name van belang dat de beslissing, waarvoor de betreffende functies mede de grondslag vormen, inmiddels rechtskracht heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat zich hier de situatie voordoet dat hangende de procedure in plaats van (enkele van) de oorspronkelijk voorgehouden functies andere functies bij de schatting worden betrokken. Dienaangaande heeft de Centrale Raad (in de door verweerder aangehaalde uitspraak) overwogen dat afhankelijk van de vraag of de nieuwe functies, gezien de aard en de inhoud van de werkzaamheden, een zodanige mate van verwantschap vertonen met de voorgehouden functies (voor zover deze gehandhaafd zijn), dat het de betrokkene reeds ten tijde van de aanzegging van het herzieningsbesluit duidelijk had kunnen zijn dat hij ook voor de aanvullend voorgehouden functies geschikt is. Met andere woorden: de aanvankelijke schatting is richtinggevend voor de vraag welke functies nog hangende de procedure kunnen worden toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangenomen dat de naderhand bij de schatting betrokken functies - verkoopster drogisterij en schoonmaakster paviljoen - aan genoemd criterium voldoen. Niet valt in te zien dat deze functies enige verwantschap vertonen met de eerder voorge houden functies (samensteller printplaten en vouwster). De vraag rijst vervolgens of het voorhouden van functies in het kader van de beoordeling per einde wachttijd met zich brengt (dan wel kan brengen) dat deze functies toch bij de eerstejaarsherbeoordeling kunnen worden betrokken. Aangaande de betekenis die aan het verkrijgen van rechtskracht van de beslissing d.d. 18 maart 1998 moet worden toegekend, oordeelt de rechtbank dat met het verkrijgen van rechtskracht in beginsel vaststaat welke aanspraken eiseres per einde wachttijd heeft. De geschiktheid van functies per een latere datum is daarmee uiteraard geenszins gegeven. Een ander standpunt zou gemakke lijk kunnen leiden tot het illusoir maken van de eerstejaarsherbeoordeling door bevriezing van de bestaande toestand. Op basis van een nieuwe beoordeling zal de geschiktheid van de betreffende functies moeten worden vastgesteld. Het spreekt voor zich dat bij een nieuwe beoordeling wel betekenis kan toekomen aan voorafgaande beoordelingen. De rechtbank beoordeelt deze betekenis in het licht van de bedoeling van het voorhouden van functies. Deze bedoeling is - kort gezegd - de betrokkene in staat te stellen zich gericht te oriënteren op de arbeidsmarkt. Aan de omstandigheid dat bij de beoordeling per einde wachttijd functies zijn voorgehouden kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat een betrokkene zich ook op deze functies kan oriënteren, in geval deze functies niet (uitdrukkelijk) bij de eerstejaarsherbeoordeling zijn betrokken. Indien een uitvoeringsinstelling geen duidelijkheid schept ten aanzien van de status van eerder voorgehouden functies voor de in geding zijnde schatting, blijft de betekenis van die functies onbepaald. Uit het feit dat niet uitdrukkelijk van de functies afstand is genomen, kan niet zonder meer worden afgeleid dat zij van betekenis blijven. Het ligt op de weg van de uitvoeringsinstelling aan te geven of en in hoeverre nog betekenis toekomt aan eerder voorgehouden functies. Hoewel het naar het oordeel van de rechtbank de voorkeur verdient dat een uitvoeringsinstelling expressis verbis aangeeft wat zij beoogt met eerder voorgehouden functies, is evenwel aan te nemen dat onder bepaalde omstandigheden de relevantie van eerder voorgehouden functies voor een latere beoordeling zich uit de aard der zaak opdringt. Wordt bij een schatting een duidelijke richting aangegeven - bijvoorbeeld functies in een bepaalde branche (bijvoorbeeld detailhandel) of gericht op specifieke vaardigheden (bijvoorbeeld administratief werk) - dan acht de rechtbank het bij overigens gelijkblijvende omstandigheden niet uitgesloten dat aan de eerdere schatting betekenis voor de eerstejaarsherbeoordeling kan toekomen, ook als deze functies niet uitdrukkelijk bij die herbeoordeling zijn betrokken. Toegepast op de situatie van eiseres stelt de rechtbank vast dat haar medische situatie niet wezenlijk is veranderd en dat niet is gebleken dat de relevante karakteristieken van de betreffende functies zijn gewijzigd. Van doorslaggevend belang acht de rechtbank dat de voorgehouden functies (bij de einde wachttijdbeoordeling) niet zodanig samenhangen dat valt aan te nemen dat deze functies de oriëntatie op een bepaald segment van de arbeidsmarkt mogelijk maken. De rechtbank concludeert dan ook dat de betreffende functies niet bij onderhavige schatting kunnen worden betrokken. De resterende functies vormen een onvoldoende grondslag voor de schatting. Reeds op deze grond komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de wet. Overigens oordeelt de rechtbank nog dat verweerder ten onrechte de functie samensteller printplaten bij de schatting heeft betrokken. Eerdergenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt voor de stelling dat een part time variant van een functie, die minder dan zeven arbeidsplaatsen vertegenwoordigt, kan worden voorgehouden indien uit het Fis valt af te leiden dat er tevens een full time variant is en dat beide varianten tezamen tenminste zeven arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. In de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep vindt de rechtbank eerder aanwijzingen voor het onjuist achten van verweerders stelling. Uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 3 december 1997 (USZ 98/48) kan worden afgeleid dat de schatting op basis van de aan het Fis ontleende gegevens tenminste een zekere realiteitswaarde behoort te bezitten. Tot die realiteit behoort naar het oordeel van de rechtbank ook te worden gerekend het aanwezig zijn van een part time functie, die voldoende arbeidsplaatsen verte genwoordigt. III. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - veroordeelt verweerder in de kosten aan de zijde van eiseres gevallen ten bedrage van f 2.142,48 (bestaande uit f 2.130,- zijnde rechtsbijstandkosten en f 12,48 zijnde reiskosten) en bepaalt dat het Lisv deze kosten alsmede het griffierecht ad f 55,- dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema, voorzitter en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 1999 door mr. H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier. w.g. M.B.A. Mensink w.g. H.C.P. Venema Afschrift verzonden op: typ: sf.