Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3564

Datum uitspraak1998-04-10
Datum gepubliceerd1998-04-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 97/330 BESTPL
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht. Reg.nr: AWB 97/330 BESTPL Inzake: Amstelzand B.V., gevestigd te Haarlem, eiseres, tegen: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wieringermeer, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit. Besluit van verweerder d.d. 9 januari 1997. 2. Zitting. Datum: 26 november 1997 en 26 februari 1998. Eiseres is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij haar gemachtigde mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam. Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mevr. mr. N.U.N. van den Heuvel-Kien, advocaat te Amsterdam. 3. Feiten welke de rechtbank als vaststaande aanneemt. In het op 5 oktober 1973 door de raad van de gemeente Wieringermeer vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1973" is aan het Amstelmeer de bestemming "natuurwetenschappelijk en landschappelijk belangrijk gebied, tevens bestemd voor recreatieve doeleinden" (artikel 21) gegeven. Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben dit plan goedgekeurd op 22 oktober 1974. Bij Koninklijk Besluit van 2 november 1979 is dit bestemmingsplan goedgekeurd, zij het dat goedkeuring is onthouden aan het in artikel 21 vervatte aanlegvergunningenstelsel. Op 24 februari 1994 heeft de raad van de gemeente Wieringermeer voor het gehele buitengebied van de gemeente, met uitzondering van de op de kaart aangegeven gebieden, een voorbereidingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), welk besluit op 4 maart 1994 in werking is getreden. Op 16 februari 1995 heeft de raad van de gemeente Wieringermeer voor het gehele buitengebied van de gemeente, met uitzondering van de op de kaart aangegeven gebieden, een voorbereidingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 21 van de WRO, welk besluit op 24 februari 1995 in werking is getreden. In dit voorbereidingsbesluit is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Bij schrijven, gedateerd 21 februari 1995, bij verweerder binnengekomen op 23 februari 1995, heeft eiseres een aanvraag ingediend om een aanlegvergunning voor een zandwinplaats in combinatie met recreatie- en natuurlijke ontwikkeling ten behoeve van zandwinning in het Amstelmeer. Op 15 februari 1996 heeft de raad van de gemeente Wieringermeer voor eerdergenoemd gebied een voorbereidingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 21 van de WRO, welk besluit op 20 februari 1996 in werking is getreden. Dit voorbereidingsbesluit bevat een aanlegvergunningenstelsel. Bij besluit van 26 maart 1996 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Tegen dit besluit zijn diverse bezwaarschriften als bedoeld in artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij verweerder ingediend. Naar aanleiding hiervan is door de commissie voor de bezwaarschriften op 3 september 1996 een hoorzitting gehouden. Deze commissie heeft op 16 september 1996 advies uitgebracht aan verweerder. Bij besluit van 9 januari 1997 heeft verweerder de bij besluit van 23 maart 1996 (lees: 26 maart 1996) verleende aanlegvergunning ingetrokken en eiseres alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvraag. Tegen dit besluit is namens eiseres een beroepschrift als bedoeld in artikel 8:1 van de Awb bij de rechtbank ingediend. Op 23 januari 1997 is door de raad van de gemeente Wieringermeer wederom een voorbereidingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 21 van de WRO, welk besluit op 6 februari 1997 in werking is getreden. Eiseres heeft op 25 april 1997 wederom bij verweerder een verzoek om aanlegvergunning voor zandwinning in combinatie met recreatie- en natuurontwikkeling in het Amstelmeer ingediend. Op 27 november 1997 heeft de raad van de gemeente Wieringermeer vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied 1996". In dit bestemmingsplan heeft het Amstelmeer de bestemming "water met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden". Het is op grond van dit bestemmingsplan verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) een zandwinplaats aan te leggen tot 5 miljoen m3 voorzover het het Amstelmeer betreft. 4. Bewijsmiddelen. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting. 5. Motivering. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 14 van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), voor zover zulks noodzakelijk is: a. om te voorkomen dat het terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming; b. ter handhaving en ter bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder a. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit). In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij een voorbereidingsbesluit voorschriften als bedoeld in artikel 14 kunnen worden gegeven voor zover zulks noodzakelijk is om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de WRO mag alleen en moet de aanlegvergunning worden geweigerd indien: a. het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen; b. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend. In artikel 46, eerste lid, van de WRO is bepaald dat burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om aanlegvergunning binnen vier weken na de dag, waarop de aanvraag ontvangen is. Ingevolge het tweede lid van dit artikel houden burgemeester en wethouders in afwijking van het eerste lid de beslissing aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit in werking is getreden, een ontwerp-bestemmingsplan of het ontwerp voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd. Bij verzoek gedateerd 21 februari 1995, bij verweerder binnengekomen op 23 februari 1995, heeft eiseres een aanlegvergunning aangevraagd voor zandwinning in combinatie met recreatie- en natuurontwikkeling in het Amstelmeer. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1973" rust op het in geding zijnde gebied de bestemming "natuurwetenschappelijk en landschappelijk belangrijk gebied, tevens bestemd voor recreatieve doeleinden" (artikel 21). Vast staat dat aan het in artikel 21 van dit bestemmingsplan opgenomen aanlegvergunningenstelsel goedkeuring is onthouden. Bij besluit van 20 januari 1994 heeft de gemeenteraad voor het in geding zijnde gebied een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO genomen, welk besluit op 4 maart 1994 in werking is getreden. Vast staat voorts dat in dit voorbereidingsbesluit geen aanlegvergunningenstelsel is opgenomen. Bij besluit van 16 februari 1995 heeft de gemeenteraad voor het buitengebied een voorbereidingsbesluit genomen, dat op 24 februari 1995 in werking is getreden. In dit besluit is bepaald dat het verboden is in het op de kaart aangeduide gebied werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning). Uit het vorenstaande komt naar voren dat ten tijde van de aanvraag om aanlegvergunning geen aanlegvergunningenstelsel voor het betrokken gebied gold. Dit brengt met zich dat verweerder dan ook niet de bevoegdheid bezat om voor de gevraagde werkzaamheden een aanlegvergunning te verlenen. Gelet hierop heeft verweerder bij het bestreden besluit de bij besluit van 26 maart 1996 aan eiseres verleende aanlegvergunning ingetrokken en eiseres alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvraag. Verweerder heeft eiseres er daarbij voorts op gewezen dat voor het onderhavige gebied een voorbereidingsbesluit met aanlegvergunningenstelsel van kracht is in verband waarmede eiseres verzocht wordt een nieuwe aanvraag in te dienen. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar aanvraag. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verweerder haar ten tijde van de aanvraag kenbaar had moeten maken dat er geen aanlegvergunningenstelsel was en dat zij dientengevolge de beoogde werkzaamheden zonder vergunning kon uitvoeren. Naar de mening van eiseres verschilt een dergelijke mededeling wezenlijk van de thans uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring. In dat kader heeft eiseres ter zitting betoogd dat de mededeling na formele aanvraag dat geen vergunning vereist is, gelijk gesteld kan worden met de verlening van een dergelijke vergunning. Voor eiseres is dit van belang daar immers nog geen aanvang is gemaakt met de geplande zandwinwerkzaamheden. De rechtbank overweegt dat eerst met ingang van 24 februari 1995 voor het betrokken gebied een aanlegvergunningenstelsel is gaan gelden. Dit brengt met zich dat eventueel voor deze datum uitgevoerde werkzaamheden zonder meer uitgevoerd konden worden en dat daartegen ook niet alsnog kon worden opgetreden aangezien aan een aanlegverbod geen terugwerkende kracht kan worden verleend. Vast staat evenwel dat eiseres op 24 februari 1995 nog geen aanvang had gemaakt met de geplande zandwinwerkzaamheden. De vraag rijst dan welke consequenties het in werking treden van het aanlegverbod heeft voor de nog te verrichten werkzaamheden. De rechtbank merkt in dit kader op dat met een in een voorbereidingsbesluit opgenomen aanlegvergunningenstelsel wordt beoogd te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van een daaraan bij het (toekomstige) bestemmingsplan te geven bestemming; met andere woorden een aanlegvergunningenstelsel is gericht op een concrete planologische doelstelling. De inhoud van een aanlegvergunningenstelsel is afhankelijk van hetgeen bij het instellingsbesluit is bepaald. Zo kan een aanlegvergunningenstelsel een artikel bevatten inhoudende een uitzondering van de verbodsbepaling voor werken en/of werkzaamheden die op het moment van het vaststellen van het voorbereidingsbesluit in uitvoering zijn. In het onderhavige geval is van een dergelijke overgangsbepaling geen sprake. Blijkens het voorstel tot vaststelling van het voorbereidingsbesluit 1995 acht verweerder het met het oog op de ontwikkelingen in het kader van de zandwinning in het Amstelmeer nodig grip te houden op de activiteiten. Gelet hierop heeft de raad in dit besluit opgenomen dat het zonder (aanleg)vergunning verboden is dergelijke activiteiten uit te voeren. Dit betekent dat het vanaf het moment van inwerkingtreding van dit aanlegvergunningenstelsel verboden is zonder vergunning de beoogde zandwinningsactiviteiten uit de voeren. Er van uitgaande dat de vergunningplicht een juridisch gegeven is dat voortvloeit uit het vigerende voorbereidingsbesluit met aanlegvergunningenstelsel kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden teruggevallen op de op 23 februari 1995 ingediende aanvraag doch diende, ten einde een aanvang te kunnen maken met de beoogde zandwinactiviteiten, alsnog een verzoek tot afgifte van een aanlegvergunning bij verweerder te worden ingediend. De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat, aangezien ten tijde van de door eiseres ingediende aanvraag voor de gewenste activiteiten geen vergunning noodzakelijk was, verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar aanvraag. Gelet hierop berust het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op een juiste grondslag. De in het begin van deze rubriek opgeworpen vraag dient dan ook bevestigend te worden beantwoord. Beslist is als volgt. 6. Beslissing. De rechtbank, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. W.C. Oosterbroek, voorzitter, mr. M. Zijp en mr. L. Janse, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.F. Aalders, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 4 april 1998 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.