Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3599

Datum uitspraak1999-08-05
Datum gepubliceerd2003-07-31
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/8467 MAW, 99/2632 MAW
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geding is de vraag of appellant het op 6 maart 1997 ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 19 december 1996, waarbij aan gedaagde, sergeant- majoor van de Koninklijke Luchtmacht eervol ontslag is verleend uit de militaire dienst, terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard.


Uitspraak

U I T S P R A A K in het geding tussen: de Staatssecretaris van Defensie, appellant, en A te B, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de op 14 oktober 1998 door de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage onder nummer 97/12779 MAWKLU gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift, met bijlagen, ingediend. Op 1 juni 1999 heeft appellant de Raad een kopie toegezonden van een nader besluit van 31 mei 1999 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Namens gedaagde is bij brief van 8 juni 1999 verzocht om ten aanzien van het nadere besluit toepassing te geven aan artikel 6:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het nieuwe besluit ter behandeling te verwijzen naar de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Het geding is behandeld ter zitting van 24 juni 1999, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr A.H. Beijer, werkzaam bij het Ministerie van Defensie en waar gedaagde in persoon is verschenen bijgestaan door mr B. Damen, advocaat te Amers- foort. II. MOTIVERING In geding is de vraag of appellant het op 6 maart 1997 ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 19 december 1996, waarbij aan gedaagde, sergeant- majoor van de Koninklijke Luchtmacht eervol ontslag is verleend uit de militaire dienst, terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard. Nadat op 19 december 1996 uitreiking van het ontslagbesluit op het huisadres van gedaagde niet mogelijk was gebleken is dit besluit op 20 december 1996 per aangetekende post aan gedaagde verzonden. De PTT heeft dit aangetekend schrijven op 23 december 1996 vergeefs gepoogd aan gedaagde aan te bieden en een bericht van aankomst achtergelaten. Op 13 januari 1997 heeft de PTT het poststuk als 'niet afgehaald' retour gestuurd naar appellant. Nadat appellant nadien per telegram wel met gedaagde in contact heeft kunnen komen, heeft hij het besluit vervolgens op 3 februari 1997 uitge- reikt aan gedaagde en deze heeft voor ontvangst ge- tekend. Het namens gedaagde op 6 maart 1997 gemaakte be- zwaar is door appellant bij het in geding zijnde besluit niet- ontvankelijk verklaard. De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met opdracht om een nieuw besluit te nemen en bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft daarbij -kort samengevat- overwogen dat in artikel 50 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is bepaald dat aan de militair aan wie ontslag wordt verleend een ontslagbrief wordt uitgereikt en dat in toezending van het ontslag- besluit -al dan niet per aangetekende post- niet is voorzien. De rechtbank heeft daaraan de gevolgtrek- king verbonden dat het ontslagbesluit pas op 3 februari 1997 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijn van artikel 6:7 van de Awb pas op 4 februari 1997 is aange- vangen en het bezwaar ten onrechte wegens termijn- overschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in artikel 3:41 van de Awb is bepaald dat bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending óf uitrei- king. In punt 7.2.3. van de Handleiding Ontslag Klu-militairen 1995 zijn slechts administratieve aanwijzingen neergelegd voor commandanten. Appellant heeft drie maal gepoogd het ontslagbesluit in persoon aan gedaagde uit te reiken en toen dat niet lukte besloten om de ontslagbescheiden per aangetekende post te versturen. Appellant meent dat het voor risico van gedaagde komt dat een aldus verzonden besluit hem niet bereikt als gevolg van de - door gedaagde gestelde - chaos bij de brievenbussen in het flatgebouw van gedaagde. Aangetekende verzending kan volgens appellant in de plaats treden van uitreiking in persoon indien het niet lukt de ontslagbescheiden in persoon uit te reiken. Appellant heeft voorts aangevoerd dat artikel 50 van het AMAR niet is aangepast aan artikel 3:41 van de Awb. Aangezien de Awb regels van hogere orde be- vat dan het AMAR, konden de ontslagbescheiden naar zijn oordeel ingevolge voormeld artikel 3:41 ook worden toegezonden, zodat hij het bezwaar van gedaagde terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop de rechtbank tot haar oordeel is gekomen. Artikel 3:41 van de Awb biedt een keuzemogelijkheid: het besluit kan worden toegezonden of uitgereikt. Deze bepaling verzet zich niet tegen een beperking van die keuze- mogelijkheid als in artikel 50 van het AMAR is vervat. Derhalve betekent de omstandigheid dat dit artikel na de invoering van de Awb - al dan niet per abuis - ongewijzigd is gelaten, dat uitreiking de enig voorgeschreven wijze van bekendmaking is en de bezwaartermijn ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb eerst na uitreiking aanvangt. Paragraaf 7.2 van genoemde Handleiding bevat slec- hts een uitwerking van artikel 50 AMAR en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel. Aangezien de bekendmaking van het ontslagbesluit pas op 3 februari 1997 op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, is ook de Raad van oordeel dat het namens gedaagde op 6 maart 1997 ingediende bezwaarschrift tijdig is. De Raad laat in het midden of er aanleiding zou zijn geweest anders te oordelen indien zou zijn komen vast te staan dat gedaagde zich aanvankelijk opzettelijk aan uitreiking heeft onttrokken. Van een dergelijke situatie is de Raad niet gebleken. De Raad wijst er daarbij nog op dat nadat appellant met succes telegrafisch contact had gezocht, uitreiking wel mogelijk is gebleken. De Raad is niet duidelijk geworden waarom gedaagde die vorm van contact pas beproefd heeft nadat enkele weken na de op 19 december 1996 gedane vruchteloze poging tot uitreiking waren verstreken. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd. Wat betreft het nadere besluit op bezwaar van 31 mei 1999 ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, met welk besluit appellant voor het eerst inhoudelijk op gedaagdes bezwaren tegen het ontslagbesluit heeft beslist en niet (volledig) aan die bezwaren is tegemoetgekomen, acht de Raad gelet op het verzoek van gedaagde, termen aanwezig om met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb, de behandeling van het beroep te verwijzen naar de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Gelet op het vorenstaande acht de Raad tenslotte termen aanwezig appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep ten bedrage van f 1.420,- als kosten van rechtskundige bijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad geen opgave gedaan. Beslist wordt als hierna vermeld. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde ten bedrage van f 1.420,-, te betalen door de Staat der Nederlanden; Bepaalt dat van de Staat der Nederlanden een griffierecht van f 675,- wordt geheven; Verwijst het beroep tegen het besluit van 31 mei 1999 ter behandeling naar de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr S.P. Madunic als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 1999. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) S.P. Madunic. HD 12.07 Q 98/8467 MAW, 99/2632 MAW