Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3638

Datum uitspraak1999-05-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers97/277
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht Reg.nr.: 97/277 UITSPRAAK in het geding tussen: A te B, eiseres, en de stichting Stichting Algemeen Voortgezet Onderwijs in Arnhem en Omstreken, te dezen rechtsopvolger van het Openbaar Lichaam Openbaar Voortgezet Onderwijs te Arnhem en Omstreken, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 17 december 1996. 2. Feiten en procesverloop Eiseres was vanaf 1 augustus 1994 tot aan de fusie tussen de SG Maarten van Rossem en het Lorentz College te Arnhem, zoals deze op 1 augustus 1995 zijn beslag heeft gekregen, aangesteld als lerares aan het Lorentz College. Na de fusie is eiseres in algemene dienst aangesteld bij het Openbaar Lichaam Voortgezet Onderwijs in Arnhem en omstreken en is zij in vaste dienst aan-gesteld bij het Lorentz College in de functie van lerares voor 38 uren per week, inclusief 14 uren en 56 minuten op de Internationale afdeling. Bij brief van 3 juli 1996 is eiseres namens verweerders rechtsvoorganger (hierna: verweerder) in kennis gesteld van het voornemen haar functie met ingang van 1 augustus 1996 in het risicodragend deel van de formatie (verder: RDDF) te plaatsen. Namens eiseres is verweerder bij brief van 23 juli 1996 de zienswijze ten aanzien van dit voornemen kenbaar gemaakt. Bij besluit van 27 juli 1996 is eiseres namens verweerder medegedeeld dat is besloten haar functie van leraar met ingang van 1 augustus 1996 in het RDDF te plaatsen, hetgeen inhoudt dat de betrekking van eiseres (naar verwachting) met ingang van 1 augustus 1997 zal worden opgeheven. Namens eiseres is hiertegen bij brief van 28 augustus 1996 bij verweerder bezwaar gemaakt. Op een op 12 november 1996 gehouden hoorzitting heeft eiseres haar bezwaar nader doen toelichten. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit is namens verweerder besloten het bezwaar ongegrond te verklaren. Namens eiseres is hiertegen bij brief van 24 januari 1997 beroep ingesteld. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 26 maart 1997 de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft bij brief van 22 mei 1997 een verweerschrift ingediend. Reg.nr.: AW 97/277 Het beroep tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is ter zitting van 27 november 1998 gevoegd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers 97/278 en 97/280. Eiseres is ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. Molleman. Verweerder is ter zitting verschenen bij dhr. G.H. Boersma en dhr. Ph. M. Kanters, bijgestaan door mr. drs. G. Heussen. De rechtbank heeft op 14 december 1998 besloten het onderzoek in deze en genoemde zaken te heropenen. Desgevraagd zijn namens verweerder bij brief (met bijlagen) van 9 december 1998 nadere stukken ingediend. Bij brief (met bijlagen) van 2 maart 1999 is namens eiseres hierop een reactie gegeven. Desgevraagd hebben partijen schriftelijk toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. 3. Overwegingen In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan stand houden. De rechtbank merkt met betrekking tot de aanduiding van de stichting Stichting Algemeen Voortgezet Onderwijs in Arnhem en Omstreken als procespartij het volgende op. Naar zijdens verweerder ter zitting is gesteld kan deze stichting niet worden aangemerkt als bestuursorgaan en daarmee niet als rechtsopvolger van het Openbaar Lichaam Openbaar Voortgezet Onderwijs te Arnhem en Omstreken. De rechtbank kan verweerder in dit standpunt niet volgen. Gezien de statuten van deze stichting is sprake van een zodanige mate van invloed van de overheid op het beheer van de stichting, dat (ook) deze moet worden geacht te behoren tot de openbare dienst als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet. De rechtbank wijst er hierbij op dat in de statuten onder meer is bepaald dat de leden van het algemeen bestuur worden benoemd door de gemeenteraden van de gemeente Arnhem of Renkum (art. 6 van de statuten), dat de jaarstukken en de begroting moeten worden goedgekeurd door de gemeenteraden van Arnhem en Renkum (artt. 20 en 21) en dat elke wijziging van de statuten goedkeuring behoeft van de gemeente Arnhem of Renkum (art. 23). Hieruit volgt dat de stichting als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarmee als rechtsopvolger van het Openbaar Lichaam moet worden beschouwd. Blijkens de stukken heeft verweerder eiseres bij besluit van 22 april 1997 met ingang van 1 augustus 1997 ontslag verleend wegens opheffing van haar betrekking. Namens eiseres is hiertegen bij brief van 2 juni 1997 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 augustus 1997 heeft verweerder het ontslagbesluit gehandhaafd. Namens eiseres is hiertegen bij brief van 16 september 1997 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 oktober 1997 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het namens eiseres hiertegen ingestelde verzet is door de rechtbank bij uitspraak van 16 april 1998 ongegrond verklaard. Hieruit volgt dat het ontslagbesluit van 22 april 1997 inmiddels rechtens onaantastbaar is geworden. Het onderhavige beroep richt zich tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de plaatsing per 1 augustus 1996 van de functie van eiseres in het RDDF. Nu het enige rechtsgevolg van het thans bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank is gelegen in de mogelijkheid van ontslag na één jaar en zoals zojuist is overwogen het onderhavige ontslagbesluit inmiddels rechtens onaantastbaar is geworden, vermag de rechtbank niet in te zien welk belang eiseres nog rest bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het onderhavige besluit. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat mogelijk door eiseres geleden schade naar haar oordeel niet veroorzaakt is of kan zijn door het onderhavige besluit doch slechts door het ontslagbesluit zelve. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van eiseres niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. 4. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 1999, in tegenwoordigheid van W.Th. van Veen als griffier. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 19 mei 1999