Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3644

Datum uitspraak1999-05-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers98/3265 Premie
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Reg.nr.: AWB 98/3265 Premie UITSPRAAK in het geschil tussen: Kraftverkehr Kurt Nagel GmbH & Co, gevestigd te Versmold, Bondsrepubliek Duitsland, kantoorhoudende te Raalte, eiseres, gemachtigde: mr J.P.M. van Zijl, advocaat en procureur te Tilburg. en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling: GAK Nederland B.V., kantoor Amsterdam), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 14 mei 1998. 2. Zitting Datum: 11 mei 1999. Eiseres is verschenen bij gemachtigde mr van Zijl, voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde A. M. van den Heuvel van het hoofdkantoor van GAK Nederland BV. 3. De feiten en het verloop van de procedure Bij besluit van 12 december 1997 heeft verweerder besloten eiseres voor de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO) voor het premiejaar 1998 aan te merken als grote werkgever. Tevens heeft verweerder ten aanzien van eiseres besloten dat zij in 1998 ingevolge de WAO, benevens de voor elke werkgever geldende basispremie, een gedifferentieerde premie van 1,12% verschuldigd is. Bij de bepaling van deze premie is verweerder er van uitgegaan dat het gemiddelde van de door eiser gerealiseerde premieplichtige loonsommen in de jaren 1993 tot en met met 1996 ? 1.442.560,50 bedroeg. In 1996 is aan twee (ex)werknemers van eiseres uitkering ingevolge de WAO verstrekt tot een bedrag van f 77.214,32. Aangezien de ten aanzien van eiseres berekende gedifferentieerde premie meer bedroeg dan de maximaal voor grote werkgevers verschuldigde premie, heeft verweerder deze premie op het maximaal vastgestelde percentage (van 1,12%) vastgesteld. Door eiseresses toenmalige gemachtigde van Waesberge, belastingadviseur, is tegen het besluit van 12 december 1997 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. Namens eiseres is door van Waesberge tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden. Op 4 mei 1999 zijn bij de rechtbank stukken binnengekomen, ingezonden door de huidige gemachtigde van eiseres met het verzoek deze stukken in de procedure te betrekken. Deze stukken zijn aan de gemachtigde geretourneerd, omdat zij niet vóór tien dagen voor de zitting waren ingezonden. De zaak is op de zitting van 11 mei 1999 behandeld. 4. Motivering Procesorde. Ingevolge artikel 8:58 van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Eisers gemachtigde heeft naar zijn zeggen na een mislukte fax-poging (waarschijnlijk) op maandag 3 mei 1999 stukken aan de rechtbank toegezonden, binnengekomen op 4 mei 1999, welke stukken tevens door de gemachtigde aan verweerder zijn gezonden, waar zij eerst vrijdag 7 mei 1999 op het bureau van de behandelend beambte zijn beland. De zitting vond plaats op 11 mei 1999 om 11.40 uur. De rechtbank constateert, dat de stukken niet voor tien dagen voor de zitting en derhalve niet tijdig zijn ingediend. Het beroep van eiseresses gemachtigde op de Algemene termijnenwet gaat niet op, nu in artikel 1, tweede lid, is bepaald, dat de in het eerste lid gestelde regel, dat termijnen die eindigen op feestdagen of in het weekeinde worden verlengd, niet geldt voor termijnen, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of gebeurtenis. In artikel 8:58 wordt teruggerekend vanaf de zitting en is het tweede lid van artikel 1 van de Algemene termijnenwet dus van toepassing. De rechtbank laat de namens eiser op 3 mei 1999 ingezonden stukken wegens overschrijding van de in de Abw gestelde termijn buiten beschouwing. De rechtbank laat hierbij wegen, dat in die stukken volstrekt nieuwe argumenten naar voren worden gebracht, te weten een beweerdelijk gelijk geval en bestrijding van de juistheid van de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Door deze stukken alsnog in het proces toe te laten zou verweerder in tijdnood komen en aldus in zijn verweer zijn geschaad. De rechtbank laat dan nog daar de vraag of in dit geval wel van nadere stukken mag worden gesproken, nu het om geheel nieuwe aspecten gaat. Artikel 8:58 laat onverlet, dat een partij bij de mondelinge behandeling ter zitting de ruimte kan krijgen om nadere gronden en nieuwe argumenten te berde te brengen. Van geval tot geval zal daarbij echter wel bekeken moeten worden, in hoeverre zulks verenigbaar is met een goede procesorde en of ze dientengevolge wel een rol mogen spelen in de oordeelsvorming. Ter zitting heeft eiseresses gemachtigde op een in zijn ogen gelijk geval gewezen. Door verweerder viel ter zitting zonder nader onderzoek niet te beoordelen of het inderdaad om een gelijk geval ging. Overigens is namens eiseres ook gewezen op een verschil met het geval van eiseres, te weten het ontbreken van een volledige referteperiode. Reeds hierom valt de beweerde gelijkheid te betwijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt verweerder door het in strijd met een goede procesorde pas ter zitting opvoeren van dit "gelijke" geval zodanig in zijn verweer geschaad, dat de rechtbank het beroep op het "gelijke" geval buiten beschouwing laat. Met betrekking tot de grief inzake de arbeidsongeschiktheid oordeelt de rechtbank eveneens, dat die grief in strijd met een goede procesorde is opgevoerd. Hiertoe wordt het volgende overwogen: Ingevolge artikel 87e van de WAO kan een werkgever in een premiezaak deze grond niet aanvoeren. De rechtbank is echter onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 november 1998 (JB 1998, 288) van oordeel, dat een werkgever die wegens niet belanghebbendheid onder de oude wetgeving niet in de gelegenheid was de toekenningsbeslissing aan te vechten, deze gelegenheid alsnog moet worden geboden in een door hem aangespannen premiezaak. Het bestrijden van de juistheid van de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vergt echter een speciale procedure, lijkend op die van artikel 88 c.a. van de WAO. In die procedure wordt de belanghebbende werknemer betrokken; hem zal onder andere om toestemming moeten worden gevraagd voor het gebruik van zijn medische gegevens in de procedure. In casu is noch in bezwaar noch in beroep een dergelijke procedure gevoerd, terwijl de medische informatie onontbeerlijk is voor een oordeel over de juistheid van de toekenningen. Door eerst in beroep ter zitting met deze grief voor de dag te komen, terwijl dit ook veel eerder -reeds in bezwaar- had gekund, zou het hele proces weer van voren af aan moeten worden gevoerd. De rechtbank oordeelt dan ook, dat indien een werkgever in een premiegeschil de juistheid van de toekenning van de onderliggende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wil betwisten, hij dit punt in bezwaar in stelling moet brengen, zodat van meet af aan de juiste procedure gevoerd kan worden. Alsdan is verweerder in staat zich hierover in de heroverweging een gefundeerd oordeel te vormen en een besluit op bezwaar te nemen, waarbij een motivering terzake wordt gegeven. Alsdan kan ook tijdig de werknemer in het proces worden betrokken. Nu eiseres deze grief niet in bezwaar maar eerst ter zitting in beroep heeft doen opvoeren, handelt eiseres in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze grief dan ook niet in haar beschouwingen betrekken en uitgaan van de juistheid van de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Overwegingen met betrekking tot de zaak ten gronde. De rechtbank staat in dit geding voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 12 december 1997, in welk besluit ten aanzien van eiseres is besloten dat zij, benevens de voor elke werkgever geldende basispremie, een gedifferentieerde premie van 1,12% is verschuldigd, ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Tussen partijen is niet in geschil, dat eiseres per 1 november 1997 Nagel Nederland B.V. heeft overgenomen in de zin als bedoeld in artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek. De vraag die partijen thans nog na hetgeen hierboven is gezegd onder de kop procesorde verdeeld houdt is, of de gemiddelde premieloonsom en WAO-uitkeringen van Nagel Nederland B.V. bij de berekening van de gedifferentieerde premie van eiseres betrokken dienen te worden. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in artikel 78, vierde lid, van de WAO is opgenomen, dat in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek het Lisv de vastgestelde opslag of korting opnieuw vaststelt voor de werkgever die een onderneming of deel daarvan verkrijgt. Deze bepaling moet in de onderhavige situatie toegepast worden, nu eiseres per 1 november 1997 de volledige onderneming van Nagel Nederland B.V. heeft overgenomen. Eiseres is van mening, dat genoemd artikellid niet vermeldt, dat de aanpassing van de opslag of korting slechts ziet op overgangen na 1 januari 1998. Dit kan volgens eiseres ook niet door de wetgever zijn bedoeld, omdat op deze wijze overnemingen in 1997 ongelijk worden behandeld ten aanzien van overnemingen na 1 januari 1998. Verweerder stelt zich op het standpunt, dat artikel 78, vierde lid, van de WAO toepassing mist, omdat dit artikel eerst per 1 januari 1998 in werking is getreden, terwijl de overgang van de onderneming per 1 november 1997 haar beslag heeft gekregen. Verweerder verwijst daartoe naar het Staatsblad 1997 nr. 175, artikel VII, tweede lid, bladzijde 26, alsmede naar de toelichting behorende bij het Besluit premiedifferentiatie WAO bladzijde 25 een na laatste alinea. (gedingstuk A13) Artikel VI, tweede lid, van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (de wet Pemba) bepaalt, dat onder overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 78, vierde lid, uitsluitend wordt verstaan de overgang van een onderneming die heeft plaatsgevonden op of na de dag van inwerkingtreding van deze wet. Nu de hierboven bedoelde wet op 1 januari 1998 inwerking is getreden en de overgang van Nagel Nederland B.V. per 1 november 1997 geëffectueerd werd, blijft naar het oordeel van de rechtbank artikel 78, vierde lid, van de WAO buiten toepassing. De rechtbank vindt steun voor haar opvatting in de toelichting bij het Besluit premiedifferentiatie WAO (Staatsblad 1997 nr 338), waarin met zoveel woorden wordt gezegd, dat slechts die overgangen moeten worden meegenomen in de berekening van de gedifferentieerde premie die plaatsvinden na ingang van de wet Pemba. Dit betekent, dat de wijze waarop verweerder het premiepercentage heeft vastgesteld niet voor onjuist moet worden gehouden. De rechtbank tekent hierbij aan, dat toepassing van de wet in het geval van eiseres zeer onbillijk uitpakt, doch ziet geen reden te veronderstellen, dat de wetgever zich vergist heeft. Ook acht de rechtbank geen dusdanige strijd met algemene rechtsbeginselen aanwezig, dat toepassing van de wet achterwege had moeten blijven. De billijkheid van de wet mag de rechter niet beoordelen. Met betrekking tot de ter zitting geuite grief, dat het besluit van verweerder onvoldoende is gemotiveerd, nu daarin geen inzicht in de medische achtergronden van de verlening van WAO- uitkeringen wordt verschaft, overweegt de rechtbank, dat verweerder terecht zijn besluit heeft heroverwogen aan de hand van de destijds ingebrachte bezwaren. Ex tunc toetsend acht de rechtbank de motivering van het bestreden besluit voldoende. 5. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Gewezen door mevrouw mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 1999 in tegenwoordigheid van mw E. Veldman als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. afschrift verzonden op