Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3697

Datum uitspraak1999-10-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers29655
Statusgepubliceerd


Uitspraak

463 / ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO zaaknummer: 29655 ha za 6 van 1999 datum uitspraak vonnis: 20 oktober 1999 (aez) Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: de gemeente Borne, zetelend te Borne, eiseres, hierna te noemen de gemeente, procureur: mr. J.C. van Nie, tegen A wonende te B, gemeente Borne gedaagde, hierna te noemen A, procureur: voorheen mr. T.J. van Drooge, thans mr. I.C. Dunhof - Lampe. Gehoord partijen. Gezien de stukken, Overweegt: Over het procesverloop: De gemeente heeft geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding en daarbij drie producties in het geding gebracht. A heeft geantwoord en daarbij zeven producties in het geding gebracht. Vervolgens hebben partijen ieder nog een conclusie genomen onder overlegging van producties. Tenslotte hebben partijen de stukken aan de rechtbank overgelegd en vonnis gevraagd. Over het recht: de feiten 1. De rechtbank gaat voor het onderhavige geschil uit de van de navolgende feiten. Deze kunnen tussen partijen als vaststaand worden aangenomen omdat zij zijn gesteld en niet of onvoldoende weersproken, dan wel blijken uit de inhoud van de overgelegde en niet of onvoldoende betwiste producties. 2a. A heeft zich op 14 maart 1990 tot de gemeente gewend met een verzoek om medewerking te verlenen voor de bouw van een woning op het aan A in eigendom toebehorende perceel grond, gelegen aan de […]weg te B. De op dit perceel rustende bestemming voorzag niet in bebouwingsmogelijkheden. In reactie op dit verzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente A op 12 september 1990 meegedeeld dat voor de bouw van een woning op bedoeld perceel een wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan noodzakelijk was en dat daaraan op dat moment vanwege dreigende overschrijding van het door de provincie Overijssel aan de gemeente toegekende woningbouwcontingent geen medewerking werd verleend. b. Bij brief van 2 augustus 1993 heeft de gemeente A verzocht aan te geven of zijn verzoek om planwijziging nog actueel was, waarna op 3 april 1995 een aanvraag om bouwvergunning voor een woning door A is ingediend. c. De gemeente heeft de concept-bestemmingsplanwijziging voorgelegd aan de Provinciale Planologische Commissie (hierna: PPC). De PPC heeft laten weten in principe met de bouw van een woning op het perceel van A aan de […]weg te kunnen instemmen, maar heeft er daarbij op gewezen dat het bouwplan voor de familie C zou kunnen leiden tot planschade in de vorm van aantasting van hun woongenot welke op voet van artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro) door de gemeente vergoed zou moeten worden. d. Bij schrijven van 20 februari 1996 heeft de gemeente A vervolgens verzocht zich schriftelijk bereid te verklaren de eventuele kosten van planschade, ontstaan door realisering van de woning, voor zijn rekening te nemen. Na ontvangst van deze verklaring zou de gemeente het ontwerpbestemmingsplan ter visie leggen. Bij schrijven van 22 februari 1996 heeft A de verzochte bereidverklaring afgegeven. e. De gemeente heeft op 1 maart 1996 het ontwerpplan in procedure gebracht. Op 30 mei 1996 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, waarna op 19 november 1996 aan A een bouwvergunning voor een woning is verleend. A heeft op 29 januari 1997 het perceel grond als bouwkavel bestemd voor woningbouw verkocht. f. Op 6 juni 1997 heeft de gemeente A schriftelijk meegedeeld dat zij twee verzoeken om planschadevergoeding had ontvangen. A heeft in een schriftelijke reactie op 1 oktober 1997 laten weten zich niet aan de eerdere bereidverklaring gebonden te achten. De gemeenteraad heeft op 27 november 1997 besloten beide verzoeken te honoreren. In totaal heeft de gemeente f. 27.500,00 aan planschadevergoeding betaald. g. Daartoe aangesproken door de gemeente heeft A geweigerd het bedrag van f. 27.500,00 aan de gemeente te vergoeden. de vordering en het verweer 3. De gemeente vordert thans A te veroordelen aan haar te betalen f. 27.500,00, vermeerderd met f. 1.745,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 1998. De gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met A een overeenkomst heeft gesloten waarbij A zich onvoorwaardelijk heeft verbonden om hetgeen de gemeente aan planschadevergoeding als gevolg van de bouw van de woning aan de […]weg aan derden zou uitkeren aan haar te vergoeden. 4. A heeft erkend de overeenkomst te zijn aangegaan maar acht zich daardoor niet gebonden. A heeft daartoe, kort weergegeven, aangevoerd: dat de Wro verhaal van planschadevergoedingskosten als hier aan de orde krachtens privaatrechtelijke overeenkomst niet toelaat; dat de gemeente de haar ingevolge de Wro toegekende bevoegdheden in dit geval heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor ze zijn toegekend; dat A zich gedwongen heeft gezien de bereidverklaring te tekenen omdat hij anders geen toestemming voor het bouwen van de woning zou krijgen en dat de gemeente A ten onrechte heeft meegedeeld dat er geen planschade te verwachten was waardoor bij A het vertrouwen is gewekt dat het slechts om een formaliteit zou gaan om welke redenen de overeenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde, dan wel A gerechtigd is de nietigheid in te roepen wegens misbruik van omstandigheden. Voorts heeft A aangevoerd dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is omdat deze namens de gemeente is getekend door een ambtenaar die daarvoor niet bevoegd was. Tenslotte meent A dat de gemeente jegens hem onzorgvuldig handelt door nakoming te vorderen waar hij op geen enkele wijze door de gemeente is betrokken bij de besluitvorming rond het toekennen van de planschadevergoedingen en hij ook geen enkele invloed op de (hoogte van de) toegekende vergoedingen heeft gehad. beoordeling 5. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de gemeente dat alleen op basis van een daartoe strekkende vordering in rechte van A de rechter de overeenkomst zou kunnen nietig verklaren of vernietigen. Ingevolge artikel 3:49 van het BW, bezien in samenhang met artikel 3:51, volstaat het indien bij wijze van verweer een beroep op de nietigheid of vernietiging wordt gedaan. 6. Voor het voorliggende geschil acht de rechtbank van belang dat de gemeente op verzoek en ten gunste van A de bestemming van het perceel aan de […]weg te B heeft gewijzigd. Hoewel partijen van mening verschillen over de preciese achtergronden is niet gesteld of gebleken dat met de wijziging van de agrarische bestemming van het perceel in een woonbestemming ook andere dan de individuele belangen van A waren gediend. Als gevolg van deze bestemmingsplanwijziging is de gemeente voor kosten komen te staan in de vorm van vergoeding van schade die derden als gevolg van de planwijziging hebben geleden. De vraag is of de gemeente gerechtigd is deze kosten op A te verhalen en zo ja, of de (privaatrechtelijke) weg die zij daarvoor heeft gekozen daartoe geëigend is. strijd met de openbare orde 7. De rechtbank is het met partijen eens dat noch de Wro, noch de gemeentewet de gemeente een directe grondslag biedt om de kosten van planschadevergoedingen op de belanghebbenden bij een planwijziging te verhalen. Daarmee heeft de rechtbank in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of het verhaal van deze kosten middels het sluiten van een overeenkomst zoals de gemeente heeft gedaan een onaanvaardbare doorkruising oplevert van de publiekrechtelijke regeling zoals neergelegd in de Wro. Van belang daarbij zijn de aard van de publieke taak en de aard van de kosten. 7.1. De aard van de taak. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat het in het algemeen niet ongeoorloofd is dat een gemeente de kosten die voor haar verbonden zijn aan de uitoefening van haar planologische taken en bevoegdheden bij de belanghebbende burger in rekening brengt. Zo is niet ongebruikelijk dat bij vrijstellingsverzoeken ex artikel 19 van de Wro voor de kosten van planontwikkeling en planvoorbereiding een kostendekkende leges wordt geheven en dat ingevolge artikel 42 van de Wro respectievelijk artikel 222 van de Gemeentewet de aanleg van noodzakelijke voorzieningen hetzij via een exploitatieovereenkomst, hetzij via een baatbelasting worden bekostigd. Daarnaast worden in het geval de gemeente zelf het plan ontwikkelt doorgaans de kosten van planontwikkeling en exploitatie doorberekend in de grondprijs. Uit deze opsomming van mogelijkheden blijkt dat niet alleen publiekrechtelijke vormen van kostenverhaal mogelijk zijn, maar ook privaatrechtelijke. 7.2. De aard van de kosten A heeft verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State inzake de gemeenten Raamsdonk (AB 1984/540) en Tholen (BR 1986/141). Geen van beide uitspraken handelde over (het verhaal van) kosten van planschadevergoedingen zoals hier aan de orde zodat deze jurisprudentie in het onderhavige geval niet zondermeer toepasbaar is. Het recht op planschadevergoeding zoals vervat in artikel 49 Wro omvat vergoeding van onevenredige schade ten gevolge van een bestemmingsplan “(…) waarvan vergoeding niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd”. Naar ook uit de ontstaansgeschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid is daarmee voorzien dat ook en zelfs bij voorkeur op andere wijze kan worden tegemoet gekomen aan de nadelige effecten die een wijziging van het planologische régime kan hebben op de in het betreffende gebied reeds gevestigde belangen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden waaruit valt af te leiden dat dergelijke schadevoorkomende of schadebeperkende maatregelen uitsluitend door en voor rekening van de overheid moeten of kunnen worden getroffen. Binnen het raam van artikel 49 Wro is het derhalve mogelijk dat een gemeente ter voorkoming van planschade een privaatrechtelijke overeenkomst sluit over de noodzakelijk geachte schade-afwendende maatregelen en voorzieningen ten laste van een derde. In het verlengde daarvan concludeert de rechtbank dat deze regeling er evenmin aan in de weg staat dat een gemeente privaatrechtelijk overeenkomt de kosten van planschadevergoeding achteraf te zullen verhalen. 7.3 Het voorgaande in ogenschouw genomen is de rechtbank van oordeel dat verhaal van planschadekosten langs privaatrechtelijke weg in beginsel geen onaanvaardbare doorkruising oplevert van de regeling zoals vervat in de Wro. Het feit dat de wetgever geen specifieke regeling voor verhaal van deze kosten in de Wro heeft voorzien houdt naar de mening van de rechtbank niet in dat de wetgever deze mogelijkheid ook heeft willen uitsluiten. détournement de pouvoir 8. Vervolgens is aan de orde of de gemeente door haar medewerking aan een planwijziging afhankelijk te stellen van de bereidheid om de mogelijke daaruit voortvloeiende planschadekosten te vergoeden haar bevoegdheden in het kader van de ruimtelijke ordening heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn toegekend. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank negatief. Het ontgaat de rechtbank waarom een gemeente bij de beoordeling van een verzoek om medewerking aan een planherziening zich niet mede zou mogen laten leiden door de kosten die zij, bij inwilliging van het verzoek, verwacht te moeten maken. In het algemeen zal een overheid staande voor de vraag of een maatregel moet worden getroffen danwel een voorziening moet worden gerealiseerd afwegen of de voordelen die dat de gemeenschap oplevert opwegen tegen de kosten die daarvoor door diezelfde gemeenschap moeten worden opgebracht. In de sfeer van de ruimtelijke ordening geldt dat te sterker nu artikel 9, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening eist dat de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan of de planwijziging van meet af aan in de besluitvorming wordt meegenomen. Valt die afweging negatief uit, dan ligt het in de rede dat medewerking wordt geweigerd. Van détournement de pouvoir is daarbij geen sprake. misbruik van omstandigheden 9. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bestond er geen inzicht in de mogelijke omvang van het risico dat de gemeente voor rekening van A wilde laten komen. Beperkingen zijn daaraan dan ook niet gesteld. Wel ging de gemeente ervan uit dat de kans dat er planschade zou ontstaan verwaarloosbaar was en zij heeft de stelling van A dat dit in een gesprek tussen A en een wethouder aan A is meegedeeld niet weersproken. Een deugdelijke analyse van het schaderisico vooraf heeft dan ook niet plaatsgevonden en A heeft geen beperkingen gesteld aan (de omvang van) het risico dat hij voor zijn rekening nam. Dat dit voor A nadelig kon zijn, is evident. Ook is van belang dat A voor de realisering van zijn bouwplannen afhankelijk was van de medewerking van de gemeente en dat deze, mits A de verzochte bereidverklaring afgaf, zou worden verleend. Daar staat tegenover dat van enig bijzonder belang dat A destijds had bij de mogelijkheid om aan de […]weg te kunnen bouwen, anders dan dat hij dat graag wilde, niet is gebleken. Evenmin is er reden om aan te nemen dat de gemeente kosten die - gelet op de aan de orde zijnde belangen - voor haar rekening hadden behoren te blijven op deze wijze op A heeft willen afwentelen. Er is dan ook geen reden om te oordelen dat A destijds in een zodanige positie verkeerde dat hem weinig anders restte dan de voor hem nadelige overeenkomst te accepteren en dat de gemeente, dat wetend, daarvan misbruik zou hebben gemaakt. onbevoegd gesloten 10. A heeft aangevoerd dat de overeenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen nu de brief van 20 februari 1996 waarin A namens burgemeester en wethouders is verzocht de eventuele kosten van planschade voor zijn rekening te nemen is ondertekend door een ambtenaar die daartoe geen mandaat had. In reactie daarop heeft de gemeente gesteld dat de gemeente de handeling van de betreffende ambtenaar bekrachtigt. A zelf heeft gesteld naar aanleiding van de brief van 20 februari 1996 een gesprek met onder andere een wethouder van de gemeente te zijn aangegaan. Bovendien is de gemeente de harerzijds gedane toezegging nagekomen en heeft zij, nadat A zich bereid had verklaard, het bestemmingsplan gewijzigd. In het aan de commissie ROV uit de gemeenteraad voorgelegde advies van 2 mei 1996 wordt daarenboven met zoveel woorden aangegeven dat er met A afspraken over de eventuele planschade zijn gemaakt. Uit dit geheel van omstandigheden leidt de rechtbank af dat de gemeente het optreden van haar ambtenaar heeft bekrachtigd als bedoeld in artikel 3:69 van het BW. zorgvuldigheid 11. Tenslotte is de vraag aan de orde of de gemeente in het kader van de uitvoering van de overeenkomst A niet had moeten betrekken bij de besluitvorming over de toe te kennen planschadevergoedingen. Ingevolge artikel 49 Wro beslist de gemeenteraad op verzoeken om toekenning van planschadevergoeding. De wet kent aan derden, zoals A , geen recht op inspraak, laat staan (mede)zeggenschap toe. De gemeente heeft echter bij de uitvoering van de overeenkomst met A de beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Dat geldt zeker in dit geval waar de overeenkomst de uitoefening door de gemeente van haar taken en bevoegdheden op het gebied van de ruimtelijke ordening betreft, waarmee de overeenkomst een uitgesproken publiekrechtelijk karakter draagt. In dat kader had de gemeente uit het oogpunt van de jegens A in acht te nemen zorgvuldigheid en mede gelet op het specifieke beoordelingskader van artikel 49 Wro A de gelegenheid moeten bieden ook zijnerzijds alles naar voren te brengen wat voor de beoordeling van de (omvang van) de schade relevant zou kunnen zijn. De vraag is wat het gevolg moet zijn van deze omissie. Uit de stellingen van A blijkt dat hem achteraf wel inzage is verstrekt in de beslissing van de gemeenteraad en de daaraan ten grondslag liggende adviezen van de schadebeoordelingscomissie. (conclusie van antwoord, 19). Nu niet nader heeft aangegeven dat en waarom de door de gemeente toegekende vergoedingen niet juist of te hoog zouden zijn en ook anderszins niet is gebleken dat de onzorgvuldige handelwijze van de gemeente A voor onnodig hoge kosten plaatst ziet de rechtbank geen reden om de vordering van de gemeente te beperken. 12. De conclusie moet zijn dat het verweer van A moet worden verworpen. Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente is geen zelfstandig verweer gevoerd. De rechtbank zal de vordering van de gemeente toewijzen. A moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. RECHTDOENDE I. Veroordeelt A om aan de gemeente tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van f. 29.245,00 (zegge: negenentwintig duizend tweehonderd vijfenveertig gulden), te vermeerderen met de wettelijke rente over f. 27.500,00 vanaf 9 november 1998 tot aan de dag der algehele voldoening. II.Verklaart dit vonnis inzoverre uitvoerbaar bij voorraad II. Veroordeelt A in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op f. 655,47 wegens verschotten en f. 1.720,00 wegens salaris van de procureur. Aldus gewezen door mrs. Effting, Jue en Keuzenkamp en in het openbaar uitgesproken ter civiele terechtzitting van woensdag 20 oktober 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.