Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3702

Datum uitspraak1999-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers98/622
Statusgepubliceerd


Uitspraak

468 / ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht - Meervoudige Kamer Registratienummer: 98/622 WVG J1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: A, wonende te B, eiser, gemachtigde: H.F. Zeiler, medewerker van de Algemene Nederlandse Invalidenbond (ANIB), afdeling Enschede e.o. te Enschede, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, verweerder, Als derde-partij heeft zich in de procedure gevoegd het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 7 juli 1998, kenmerk kuns-wvg/98-392. 2. De feiten en het verloop van de procedure Eiser, die gedurende twee dagen per week werkzaam is bij X te Y, is bij besluit van de Bedrijfsvereniging voor de Overheidsdiensten van 30 november 1993 in aanmerking gebracht voor de verstrekking in bruikleen van een handbewogen rolstoel, de Excel 200 S. Bij besluit van 19 januari 1994 is hij door de bedrijfsvereniging in aanmerking gebracht voor verstrekking in bruikleen van een scootmobiel van het type Bec Sterling. Tevens ontvangt hij van haar een taxikostenvergoeding in de leefsfeer en een werkkilometervergoeding. Eiser heeft eind 1997 een aanvraag voor aanpassing, dan wel vervanging van de rolstoelen ingediend bij de uitvoeringsinstelling van het Lisv, Gak Nederland BV, districtskantoor Enschede. Deze aanvraag is bij besluit van 21 januari 1998 afgewezen. Eiser heeft op 14 januari 1998 bij verweerder een aanvraag ingediend voor aanpassing van de Excel 200 S en de Bec Sterling in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). Bij besluit van 11 februari 1998 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij op grond van de bepalingen van de Verordening Voorziening Gehandicapten van de gemeente Enschede niet in aanmerking kan worden gebracht voor een scootmobiel: gelet op het in artikel 57 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) bepaalde dient eiser volgens verweerder een aanvraag voor deze voorziening in te dienen bij het Lisv. Eiser is door verweerder bij een besluit van een andere datum wel in aanmerking gebracht voor de verstrekking van een handbewogen rolstoel. Op 6 maart 1998 heeft eiser bezwaar doen maken tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag. Bij verzoekschrift van 16 maart 1998 is aan de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat eiser op korte termijn door verweerder in aanmerking wordt gebracht voor een scootmobiel. Bij uitspraak van 8 mei 1998 heeft de president van de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen om binnen zes weken na datum verzending van de uitspraak aan eiser een (zoveel mogelijk) aan zijn beperkingen aangepaste scootmobiel in bruikleen te verstrekken. Vervolgens heeft verweerder bij zijn bestreden besluit van 7 juli 1998, overeenkomstig het uitgebrachte advies van de Commissie voor bezwaar en beroep d.d. 20 april 1998, het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Bij datzelfde besluit heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de president van 8 mei 1998 besloten om eiser een scootmobiel in bruikleen te verstrekken en bepaald tot invordering van de aan hem verstrekte scootmobiel over te gaan na verstrijken van de beroepstermijn van zes weken na bekendmaken van dat besluit. Eiser kan zich blijkens het namens hem ingediende beroepschrift van 16 juli 1998 niet met dit besluit verenigen. Onder gelijktijdige toezending van de op het geding betrekking hebbende stukken heeft verweerder op 25 augustus 1998 een verweerschrift ingediend. Desverzocht heeft verweerder bij schrijven van 13 januari 1999 nadere informatie betreffende de te verstrekken scootmobiel overgelegd. De rechtbank heeft op 7 januari 1999 het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) ambtshalve in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen. Het Lisv heeft zich vervolgens als derde-partij in de procedure gesteld en heeft op 19 april 1999 zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 juli 1999. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde voornoemd. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich doen vertegenwoordigen door H. Kunst, ambtenaar van de gemeente En- schede. Het Lisv is ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door E.D. David, medewerkster bezwaar en beroep van GAK Nederland B.V., kantoor Enschede. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van 7 juli 1998, waarbij verweerder de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van eisers aanvraag voor aanpassing, dan wel vervanging van de scootmobiel in het kader van de WVG ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. De toepasselijke wet- en regelgeving. Eiser heeft zijn aanvraag om verstrekking voor een scootmobiel gedaan op 13 januari 1998. Ingevolge artikel 75 van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea) blijft artikel 57 van de AAW met de daarop rustende bepalingen van toepassing op degene die vóór de inwerkingtreding van de Wet Rea in aanmerking is gebracht voor een voorziening of een daartoe strekkende aanvraag heeft gedaan. De Wet Rea is in werking getreden op 1 juli 1998, zodat in dezen van het bepaalde bij en krachtens artikel 57 van de AAW moet worden uitgegaan. Artikel 2 van de WVG bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Het gemeentebestuur stelt daartoe een gemeentelijke verordening vast. In artikel 1.2, tweede lid van de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Enschede (hierna: de Verordening) is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat. In hoofdstuk 3 van de Verordening zijn de vervoersvoorzieningen geregeld, waarbij artikel 3.1 blijkens het bepaalde onder b. sub 2. een open electrische buitenwagen (zgn scoot(er)mobiel uitsluitend bedoeld voor vervoer buitenshuis) onder de vervoersvoorzieningen brengt. Hoofdstuk 4 van de Verordening handelt over de rolstoelvoorzieningen. Ingevolge artikel 4.1 kan, voorzover ten deze relevant, een rolstoelvoorziening bestaan uit een handbewogen of electrisch bewogen (duw)rolstoel voor verplaatsing binnen of binnen en buiten. Tenslotte is van belang artikel 57 van de AAW dat in het tweede lid bepaalt dat het Lisv een verzekerde als eiser in aanmerking kan brengen voor voorzieningen welke strekken tot verbetering van zijn levensomstandigheden voorzover het vervoersvoorzieningen betreft die onderdeel uitmaken van, dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen waarvoor hij op grond van het bepaalde in artikel 57, eerste lid in aanmerking is of wordt gebracht, de zogeheten werkvervoersvoorzieningen. De standpunten van partijen. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag tot aanpassing danwel verstrekking van een scootmobiel, onder verwijzing naar hetgeen daarover in de Verordening voorzieningen gehandicapten is bepaald, ten grondslag gelegd dat eiser een beroep kan doen op een voorliggende voorziening. Eiser is immers door het Lisv in aanmerking gebracht voor een werkvervoersvoorziening en een leefvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 57, eerste en tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. In het kader van de één-loketgedachte die naar de mening van verweerder ten grondslag ligt aan het bepaalde in artikel 57, tweede lid van de AAW dient derhalve de beoordeling van de thans door eiser gevraagde vervoersvoorziening door het Lisv te geschieden. Eiser kan zich met dit standpunt niet verenigen. Hij stelt zich op het standpunt dat de gevraagde scootmobiel vooral is bedoeld om hem in staat te stellen maatschappelijk te functioneren en in zijn directe woonomgeving zijn sociale contacten te handhaven. Van een verband met de door het Lisv verstrekte vervoersvoorzieningen is naar zijn mening geen sprake. Het Lisv meent dat voor hem in casu geen rol is weggelegd. Primair niet omdat de gevraagde voorziening een rolstoel betreft en hem in de van toepassing zijnde wetgeving terzake van de verstrekking van rolstoelen geen bevoegdheid is toegekend; subsidiair niet omdat de door eiser gevraagde scootmobiel geen onderdeel uitmaakt van of samenhangt met de door het Lisv aan eiser ver- strekte werkvervoers- en leefvervoersvoorzieningen. Beoordeling door de rechtbank De rechtbank stelt allereerst vast dat zowel verweerder als het Lisv het erover eens zijn dat eiser medisch is aangewezen op een scootmobiel. Dat eiser in beginsel in aanmerking komt voor de door hem gevraagde voorziening is dan ook geen punt van geschil, de vraag is alleen wie de aangewezen instantie is om hem te verstrekken. Daarvoor zijn twee vragen van belang: a. betreft de gevraagde voorziening een rolstoel - in dat geval is het gemeentebestuur de enig aangewezen instantie; b. zo nee, is het Lisv dan uit hoofde van artikel 57 van de AAW bezien in samenhang met artikel 13 van het Besluit voor- zieningen AAW gehouden eiser voor de voorziening in aanmerking te brengen? ad a. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in casu van een rolstoel geen sprake is. Naar zij uit de stukken en uit de toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft begrepen, heeft de door eiser aangevraagde scootmobiel een gemiddelde snelheid van 15 km per uur en een bereik van ongeveer 40 kilometer. De scootmobiel is ook niet bedoeld voor gebruik binnenshuis. Gezien deze snelheid en dit bereik staat bij de scootmobiel vooral de transportfunctie op de voorgrond terwijl een rolstoel - de naam zegt het al - een verrijdbare stoel is die voorziet in vervangende mobiliteit in en rond de woning. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de uitvoeringspraktijk zoals die door de bedrijfsverenigingen werd gehanteerd vóór de invoering van de WVG in deze niet maatgevend is nu ingevolge het destijds geldende Voorzieningenbesluit alleen voorzieningen door de bedrijfsvereniging konden worden verstrekt die konden worden gebracht onder één van de in artikel 7 van het Voorzieningenbesluit limitatief opgenomen categorieën en rolstoelen geen afzonderlijke categorie vormden. ad b. De rechtbank gaat niet met verweerder mee dat eiser krachtens een ander wettelijk voorschrift een aanspraak op verstrekking van de door hem gevraagde scootmobiel zou hebben jegens het Lisv. Uit de WVG vloeit voort dat de gemeente een algemene zorgplicht heeft, ook waar het gaat om het verstrekken van vervoersvoorzieningen, ten aanzien van haar gehandicapte inwoners teneinde hen in staat te stellen te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Het gemeentebestuur heeft vanuit die zorgplicht de taak om alle aanvragen terzake voorzieningen als de onderhavige te beoordelen en, indien aan de voorwaarden in de gemeentelijke verordening wordt voldaan, deze toe te kennen. De taak van het Lisv op dit terrein is veel beperkter: alleen wanneer het Lisv een vervoersvoorziening in de werksfeer heeft verstrekt kan hij besluiten ook een leefvervoersvoorziening te verstrekken indien en voorzover deze onderdeel uitmaakt van danwel samenhangt met de reeds verstrekte voorziening. Aldus heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat het hier een bevoegdheid betreft van het Lisv. Deze omvat niet alleen de beoordeling of in een concreet geval voldoende samenhang tussen de werk- en leefvervoersvoorziening bestaat, maar ook de toekenning als zodanig. Het Lisv komt daarmee beleidsvrijheid toe om ook in het geval er wel samenhang bestaat toch de gevraagde leefvoorziening af te wijzen, zij het dat een dergelijk besluit moet worden genomen na afweging van alle betrokken belangen en met in achtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij gaat het enerzijds om het belang van betrokkene om zich op voldoende wijze te kunnen verplaatsen en anderzijds om de belangen van het Lisv als uitvoerder van de sociale verzekeringen. Voor het gemeentebestuur en (de belangen van) het gemeentebestuur is naar het oordeel van de rechtbank noch in de besluit- vorming van het Lisv, noch in de beoordeling van de uitkomst ervan, een rol weggelegd. Komt het Lisv in een concreet geval tot een afwijzing van een verzoek om toekenning van een leefvervoersvoorziening dan dient het gemeentebestuur zich daar in beginsel bij neer te leggen en is van een aanspraak op een voorziening krachtens een ander wettelijk voorschrift geen sprake meer. Verweerder heeft zich voor zijn standpunt beroepen op de één- loketgedachte die naar zijn mening aan de regeling zoals vervat in artikel 57, tweede lid van de AAW ten grondslag ligt. De gemachtigde van verweerder heeft daarbij onder meer gewezen op, enerzijds, het belang van betrokkene om slechts met één toekennende instantie te worden geconfronteerd en, anderzijds, op het belang van de toekennende instanties dat wanneer de beoordeling van de totale vervoersbehoefte in één hand ligt de meest optimale vervoersvoorziening kan worden verstrekt. Geen van beide argumenten overtuigen. Het belang van de betrokken gehandicapte om de voor hem noodzakelijke voorzieningen zoveel mogelijk bij één instantie te regelen is evident. Naar de huidige stand van zaken is dit ideaal niet gerealiseerd nu een betrokkene voor zijn andere voorzieningen in de leefsfeer, de rolstoelvoorzieningen en de woningaanpassingen, sowieso niet bij het Lisv terecht kan. Voorts heeft verweerder ook nu al in beginsel de mogelijkheid om bij de toekenning van een leefvervoersvoorziening rekening te houden met overige vervoersvoorzieningen die door derden - het Lisv - zijn verstrekt. De rechtbank wijst in deze op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 1998, gepubliceerd in Jurisprudentie Sociale Voorzieningen 1999 nr. 63 waarin de Centrale Raad van Beroep deze mogelijkheid uitdrukkelijk open laat. In het geval van eiser heeft het Lisv bij besluit van 21 januari 1998 geweigerd de gevraagde leefvoorziening te verstrekken, subsidiair omdat van een samenhang tussen de gevraagde leefvoorziening en de door hem verstrekte werkvoorziening geen, dan wel onvoldoende sprake is. Dit besluit is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Verweerder heeft niet gesteld, en ook anderszins is niet gebleken, dat dit besluit apert onjuist zou zijn of dat er sprake is van feiten die, waren zij ten tijde van dat besluit bekend geweest, tot een andere beslissing hadden moeten leiden. Verweerder heeft dan ook ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser krachtens een ander wettelijk voorschrift aanspraak had op de door hem gevraagde scootmobiel. Het bestreden besluit berust daarmee op een onjuiste wetstoepassing en moet worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op eisers bezwaarschrift moeten beslissen. Beslist wordt derhalve als volgt: 4. Beslissing De Arrondissementsrechtbank te Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder opnieuw een beslissing neemt op eisers bezwaarschrift met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - bepaalt dat de gemeente Enschede aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad f 55,-- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Gewezen door mr. A.E.M. Effting-Zeguers als voorzitter en mrs. J.H. Keuzenkamp en E.P. Maten als rechters, in tegenwoordigheid van A. Jansen als griffier en in het openbaar uitgesproken op (…) door mr. A.E.M. Effting-Zeguers als voorzitter en mrs. J.H. Keuzenkamp en E.P. Maten als rechters, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier. Afschrift verzonden op Mtb