Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3724

Datum uitspraak1999-09-03
Datum gepubliceerd1999-09-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersE01.98.0459
Statusgepubliceerd


Uitspraak

425 / Raad van State E01.98.0459. Datum uitspraak: 3 september 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. Volker Stevin Materieel B.V. te Spaarndam, Konklijke Wegenbouw Stevin B.V. te Utrecht en Volker Stevin Nederland B.V. te Rotterdam, 2. het Algemeen Verbond van Volkstuinders Nederland te Almere en de Amateurstuindersvereniging "De Hoge Weide" te Utrecht, 3. de Utrechtse Rugby Club te Utrecht, appellanten en gedeputeerde staten van Utrecht, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 oktober 1997 heeft de gemeenteraad van Utrecht, op voorstel van burgemeester en wethouders van 20 oktober 1997, vastgesteld het bestemmingsplan "Leidsche Rijn Utrecht 1997". Verweerders hebben bij hun besluit van 16 juni 1998, Dienst ruimte en groen, Afdeling Ruimtelijke Ordening, no. 1998REGOO 1 502i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit van verweerders hebben appellanten sub 1 bij brief van 31 augustus 1998, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 1998, appellanten sub 2 bij brief van 4 september 1998, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 1998, en appellant sub 3 bij brief van 4 september 1998, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 1998, beroep ingesteld. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 1999, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. H.M. Brink, verweerders, vertegenwoordigd door ing. J.P.R. Tasseron, en de gemeenteraad van Utrecht, vertegenwoordigd door mr. J. Coppens, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorafgaand aan de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan hiervan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven. De kennisgeving wordt door burgemeester en wethouders tevens in de Staatscourant geplaatst. Ingevolge artikel 3:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in de kennisgeving vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid worden gesteld van hun zienswijze te doen blijken en op welke wijze dit kan geschieden. Artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bepaalt dat, voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, een ieder gedurende de in artikel 26 bedoelde termijn daartegen schriftelijk bedenkingen bij gedeputeerde staten kan inbrengen. 2.2. De gemeenteraad van Utrecht heeft bij de vaststelling van het voorliggende plan daarin wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerp. In strijd met artikel 3:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is in de bekendmaking in de Staatscourant geen mededeling gedaan van de mogelijkheid voor een ieder schriftelijk bedenkingen in te dienen tegen deze wijzigingen. 2.3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dienen de voorgeschreven eisen ter zake van de terinzagelegging en de kennisgeving daarvan als minimale waarborgen voor de rechtzoekenden te worden beschouwd, waarvan strikte naleving noodzakelijk is. Het bestreden besluit dient derhalve wegens strijd met de wet te worden vernietigd. De beroepen zijn mitsdien reeds hierom gegrond. 2.4. Van de zijde van de gemeenteraad is verzocht om niet met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf voorziend aan het bestemmingsplan goedkeuring te onthouden. Daartoe is namens de gemeenteraad betoogd dat het geconstateerde gebrek kan worden geheeld door het vastgestelde bestemmingsplan opnieuw ter inzage te leggen, zodat a1snog een ieder bedenkingen kan inbrengen tegen de wijzigingen die bij de vaststelling daarin zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp, en het plan vervolgens opnieuw aan de goedkeuring van verweerders te onderwerpen. Verweerders kunnen hiermee instemmen. De Afdeling overweegt hieromtrent het volgende. 2.5.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt het bestemmingsplan aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen. Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, beslissen gedeputeerde staten omtrent de goedkeuring binnen twaalf weken of, indien tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen zijn ingebracht krachtens artikel 27, binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzageligging, bedoeld in artikel 26. Gelet op deze bepalingen bestaat voor verweerders de verplichting te beslissen omtrent de goedkeuring van het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan. Indien de Afdeling het besluit omtrent de goedkeuring geheel of ten dele vernietigt dienen verweerders een nieuw besluit te nemen, aangezien na vernietiging niet meer aan evengenoemde verplichting wordt voldaan. Op verweerders rust derhalve de verplichting opnieuw een besluit te nemen. 2.5.2. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (kamerstukken 11 1991/92, 22 495, nr. 3, bIz. 146, waar het stellen van een termijn door de rechtbank voor het nemen van een nieuw besluit aan de orde is) geldt als maximumtermijn waarbinnen moet worden beslist na vernietiging door de rechter de termijn die van toepassing is op de primaire besluitvorming. Gelet hierop dient in dit geval als termijn waarbinnen verweerders opnieuw moeten beslissen, de in artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening genoemde termijn van zes maanden te worden aangehouden. 2.5.3. In een geval als dit ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat na een bekendmaking overeenkomstig artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht een hernieuwde terinzagelegging van het vastgestelde plan niet kan worden aanvaard. De door appellanten sub 1 aangevoerde omstandigheid dat inmiddels een nieuw bestemmingsplan in procedure is gebracht brengt de Afdeling niet tot een ander oordeel. 2.6. Verweerders dienen ten aanzien van appellanten sub 1 en 2 op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellant sub 3 zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, nu niet gebleken is van kosten die daarvoor in aanmerking komen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen gegrond; II. vernietigt het besluit van verweerders van 16 juni 1998, Dienst ruimte en groen, Afdeling Ruimtelijke Ordening, no. 1998REGO01 502i; III. veroordeelt verweerders in de door appellanten sub 1 en 2 in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte kosten tot een bedrag van f 710,00 elk, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; deze bedragen dienen door de provincie Utrecht aan appellanten sub 1 en 2 te worden vergoed; IV. gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten, afzonderlijk, het door hen gestorte recht, zijnde f 420,00, vergoedt. Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de Enkelvoudige Kamer, in tegenwoordigheid van mr. ir. E. de Groot, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. De Groot Lid van de Enkelvoudige Kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 september 1999. 210. Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,