Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3737

Datum uitspraak1999-01-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers98/236 WAO 06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaarschrift gegrond verklaard en zijn besluit van 16 juli 1997 ingetrokken en voorts eisers WAO-uitkering met ingang van 18 februari 1998 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. In de periode gelegen tussen 12 augustus 1997 en 18 februari 1998 wordt eiser blijkens een aan hem gericht schrijven van 18 februari 1998 volledig arbeidsongeschikt geacht.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 98/236 WAO 06 UITSPRAAK in het geding tussen: A te B, eiser, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 3 februari 1998. 2. Procesverloop Namens eiser heeft mr. D.C.P.M. Straver, advocaat en procureur te Almelo, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij beroepschrift van 10 maart 1998, aangevuld bij brief van 6 mei 1998. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift. Zijdens eiser is vervolgens gerepliceerd. Het beroep is behandeld ter zitting van 26 november 1998, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester als zijn raadsvrouwe, en waar verweerder, opgeroepen om te verschijnen bij gemachtigde, zich heeft doen vertegenwoordigen door J.M. Groot, werkzaam bij SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekeringen. 3. Motivering Eiser, geboren op […] 1955, is op 19 maart 1989 vanwege rugklachten uitgevallen voor zijn werk als opperman en ingaande 19 maart 1990 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is door verweerders rechtsvoorganger bij besluit van 22 december 1995 met ingang van 14 februari 1996 herzien en nader vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank van 19 februari 1997 vernietigd. Zijdens verweerder is in deze uitspraak berust. Bij besluit van 16 juli 1997 is eisers uitkering ingaande 12 augustus 1997 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Aan dit besluit lag het standpunt ten grondslag dat eiser op laatstgenoemde datum in staat was te achten tot het verrichten van gangbare arbeid, nader omschreven in de vorm van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Namens eiser is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan is een nader verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ingesteld. Op basis van de uitkomsten daarvan is geconcludeerd dat eiser niet geschikt was voor een van de drie hiervoor bedoelde functies omdat de daarin optredende belasting zijn belastbaarheid overtrof. In plaats daarvan is een andere functie geduid. Eiser is hiervan mondeling op 3 december 1997 in kennis gesteld en vervolgens ook nog bij brief van 17 december 1997. In deze brief is hem tevens de gelegenheid geboden om nogmaals te worden gehoord omtrent zijn bezwaar. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaarschrift gegrond verklaard en zijn besluit van 16 juli 1997 ingetrokken en voorts eisers WAO-uitkering met ingang van 18 februari 1998 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. In de periode gelegen tussen 12 augustus 1997 en 18 februari 1998 wordt eiser blijkens een aan hem gericht schrijven van 18 februari 1998 volledig arbeidsongeschikt geacht. Naar het oordeel van de rechtbank behelst het bestreden besluit, inzoverre daarbij eisers WAO-uitkering ingaande 18 februari 1998 wordt herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% niet een besluit op eisers bezwaarschrift tegen het besluit van 16 juli 1997, dat immers betrekking heeft op eisers aanspraken op AAW/WAO-uitkering op 12 augustus 1997, doch een nieuw primair besluit omtrent (uitsluitend) eisers aanspraak op uitkering ingevolge de WAO op een andere datum. Inzoverre is het bestreden besluit niet een nieuw besluit dat als resultaat van de heroverweging van het besluit van 16 juli 1997 daarvoor in de plaats komt, een en ander als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat brengt, gelet op het bepaalde in de artikelen 8:1 en 7:1 van de Awb, mee dat tegen dit (onderdeel van het bestreden) besluit geen beroep op de rechtbank openstaat doch wel bezwaar bij verweerder. Het beroepschrift zal daarom met de stukken van het geding naar verweerder worden doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Ter zitting is namens verweerder desgevraagd verklaard dat in vergelijkbare gevallen eenzelfde gedragslijn pleegt te worden gevolgd. Kennelijk wordt daarbij gedoeld op gevallen waarin in bezwaar wordt geconstateerd dat op grond van de eisen die het zorgvuldigheidsbeginsel stelt bij het nemen van een herzienings- of intrekkingsbeslissing aan de betrokkene nogmaals een zogeheten uitlooptermijn dient te worden gegund na de confrontatie met de opvatting dat hij geschikt wordt geacht voor gangbare arbeid en op de hoogte is gebracht van de voor hem bestaande arbeidsmogelijkheden. Als uitvloeisel daarvan zal de ingangsdatum van de intrekking of de herziening van de uitkering verschuiven. De rechtbank heeft begrip voor deze gedragslijn doch kan niet anders concluderen dan dat deze zich in de gekozen vorm niet verdraagt met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. Die strijd zal zich niet voordoen indien verweerder de betrokkene niet bij gewone brief informeert in de hiervoor bedoelde zin, doch met (overeenkomstige) toepassing van artikel 6:18 van de Awb, onder intrekking van zijn eerdere besluit, een besluit neemt waarbij hij de intrekking of herziening van de uitkering op een latere datum doet ingaan. Als dat laatste besluit aan het bezwaar niet geheel tegemoetkomt, is het bezwaar mede daartegen gericht en dient dat besluit vervolgens voorwerp van heroverweging te zijn. Tegen een besluit op dat bezwaar kan wel beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Nu verweerder bij het bestreden besluit zijn besluit van 16 juli 1997 heeft ingetrokken en voorts te kennen heeft gegeven dat hij eiser op 12 augustus 1997 geheel arbeidsongeschikt acht, heeft eiser, nu hij niet heeft verzocht om vergoeding van geleden schade, geen belang bij een beoordeling van zijn beroep voorzover gericht tegen dit onderdeel van het bestreden besluit. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Wel bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van eiser als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu verweerder eiser ten onrechte heeft gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de rechtbank. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt terzake van verleende rechtsbijstand 2,5 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. Gezien het vorenoverwogene moet worden beslist zoals hierna is aangegeven. 4. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk; - bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ad f 55,-- aan eiser vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 1.775,-- ter zake van verleende rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 1999 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden: