Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3752

Datum uitspraak1999-09-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0325
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State H01.99.0325. Datum uitspraak: 6 september 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A en B te C, appellanten, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 1999 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Reeuwijk. 1 . Procesverloop Bij besluit van 30 mei 1997 hebben burgemeester en wethouders van Reeuwijk (hierna: burgemeester en wethouders) appellanten aangeschreven om een berging en een kist op het perceel, plaatselijk bekend [ ], binnen zes weken te verwijderen, zulks onder oplegging van een dwangsom. Bij besluit van 20 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 25 januari 1999, verzonden op 26 januari 1999, heeft de president van de arrondissementsrechtbank 'sGravenhage (hierna: de president) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 26 februari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 28 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 1999, waar appellanten in persoon, bijgestaan door drs. A.J.C. Vierling, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F. Zuijdweg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vast staat dat appellanten de bouwwerken zonder de vereiste bouwvergunning hebben opgericht. Burgemeester en wethouders waren derhalve bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom te besluiten, wegens overtreding van artikel 40 van de Woningwet. 2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Daarbij is met name van belang of er een mogelijkheid bestaat tot legalisering van, in dit geval, de zonder vergunning opgerichte bouwwerken. 2.3. Ter plaatse gold het bestemmingsplan "Herziening 1979, landelijk gebied 1972". Op het perceel rust, blijkens dit plan, de bestemming "Natuurgebied en oeverland". Ingevolge artikel 12 zijn de op de kaart voor natuurgebied en oeverland aangewezen gronden bestemd voor oeverstroken en groenvoorzieningen. Op deze gronden mag geen bebouwing worden gebouwd. Deze bepaling bood geen ruimte om de bouwwerken te legaliseren. 2.3.1.Ook anticiperend op het inmiddels vastgestelde en goedgekeurde bestemmingsplan "Plassen, natuuren weidegebieden", waarin het perceel van appellanten tot "natuurgebied" is bestemd, kon gelet op het bepaalde in artikel 13 van de planvoorschriften niet a1snog een bouwvergunning worden verleend. 2.3.2. Ook aan het van het toekomstige bestemmingsplan deel uitmakende overgangsrecht kon geen aanspraak op legalisering worden ontleend, reeds omdat dat plan ten tijde van het besluit van 20 juli 1998 nog niet in werking was getreden. Bovendien kunnen de activiteiten die appellanten ter plaatse hebben uitgevoerd niet worden aangemerkt als gedeeltelijke verandering of vernieuwing, doch moeten zij als nieuwbouw worden beschouwd. Er is sprake van een uitbreiding van het bebouwde oppervlak ten opzichte van de in 1986 als afdak, respectievelijk als kist geïnventariseerde bouwwerken. 2.4. De stelling van appellanten dat burgemeester en wethouders in strijd handelen met het gelijkheidsbeginsel treft geen doel. Aannemelijk is dat de door appellanten genoemde kisten op een nabij gelegen perceel ten tijde van de inventarisatie in 1985/1986 aanwezig waren en in verband daarmee onder het overgangsrecht vallen. 2.5. In hetgeen appellanten hebben betoogd, ziet de Afdeling ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat in dit geval sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan burgemeester en wethouders hadden behoren af te zien van handhavend optreden. Ook de omstandigheid, dat gedeputeerde staten voor de kist een ontheffing hebben verleend op grond van de Verordening Watergebieden en pleziervaart Zuid Holland kan hieraan niet afdoen, nu dit een besluit betreft buiten het kader van ruimtelijke ordening als aan burgemeester en wethouders opgedragen. 2.6. Het betoog van appellanten dat erop neer komt dat de oplegging van de last onder dwangsom onredelijk is, omdat zij door gedeputeerde staten van Zuid-Holland onder aanzegging van bestuursdwang zijn aangeschreven de bouwwerken te verwijderen treft geen doel. Anders dan appellanten kennelijk menen, is er hier geen sprake van een rechtens ongeoorloofde cumulatie van sancties. Het gaat om handhaving van verschillende wettelijke voorschriften. Het onderhavige geschil betreft de handhaving van wettelijke voorschriften waarmee burgemeester en wethouders zijn belast. De enkele omstandigheid dat de toepassing van bestuursdwang door gedeputeerde staten eveneens ziet op verwijdering van de berging, biedt geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot oplegging van de dwangsom hebben kunnen besluiten. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Groverman, ambtenaar van Staat. w.g. Eekhof-de Vries Lid van de enkelvoudige kamer Bij verhindering van de ambtenaar van Staat: w.g. Groeneweg ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 september 1999, 110-305. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,