Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3757

Datum uitspraak1999-07-01
Datum gepubliceerd2004-01-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersZW 98
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser, werkzaam via Uitzendorganisatie X BV, is op 30 juni 1997 door zijn werkgever bij verweerder arbeidsongeschikt gemeld. Eiser heeft zijn werkzaamheden op 15 september 1997 hervat. De werkgever heeft op 22 september 1997 een hersteldmelding aan verweerder gezonden.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht. Reg.nr: ZW 98/21 Inzake: A, wonende te B, eiser, tegen: het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit. Besluit van verweerder d.d. 25 november 1997. 2. Zitting. Datum: 26 november 1998. Eiser is niet verschenen. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde drs. J.P.A. Loogman, werkzaam bij Gak Nederland bv te Alkmaar. 3. Feiten welke de rechtbank als vaststaande aanneemt. Eiser, werkzaam via Uitzendorganisatie X BV, is op 30 juni 1997 door zijn werkgever bij verweerder arbeidsongeschikt gemeld. Eiser heeft zijn werkzaamheden op 15 september 1997 hervat. De werkgever heeft op 22 september 1997 een hersteldmelding aan verweerder gezonden. Bij besluit van 6 oktober 1997 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij de mededelingsverplichting heeft overtreden, doordat hij zich niet tijdig hersteld gemeld heeft. Aan hem is een boete opgelegd van f 300,--. Eiser heeft op 17 oktober 1997 een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Hierin heeft hij aangevoerd dat hij zich op tijd hersteld heeft gemeld bij zijn werkgever. Hij was niet op de hoogte van de verplichting om aan verweerder door te geven dat hij hersteld was. Voorts heeft hij aangegeven dat hij door de eventuele late melding verweerder niet heeft benadeeld. Bij besluit van 25 november 1997 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Eiser heeft op 22 december 1997 beroep tegen dit besluit ingesteld. Daarin heeft hij, in aanvulling op hetgeen reeds in zijn bezwaarschrift naar voren is gebracht, aangegeven dat zijns inziens een maatregel wegens overtreding van artikel 38a lid 3 van de Ziektewet had moeten worden opgelegd, in plaats van een boete wegens schending van de mededelingsverplichting. Verweerder heeft bij schrijven van 26 januari 1998 een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het beroep ter zitting behandeld. 4. Bewijsmiddelen. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting. 5. Motivering. In artikel 49 van de Ziektewet (verder te noemen: ZW) is het volgende bepaald. De verzekerde is verplicht aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht, op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering. In artikel 38a ZW (zoals dit luidde ten tijde hier van belang) is het volgende bepaald: 1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden aan zijn werkgever, of, indien de verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in paragraaf 3 van deze wet, aan de bedrijfsvereniging die met de uitvoering is belast. 2. De werkgever meldt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan de bedrijfsvereniging zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de derde dag van de ongeschiktheid tot werken, de eerste werkdag waarop die verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. 3. Indien de verzekerde, na een ziekmelding als bedoeld in het eerste of het tweede lid, weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt hij aan de bedrijfsvereniging zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die geschiktheid, de eerste dag waarop hij weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder d, van de ZW weigert het Landelijk instituut sociale verzekeringen het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de verzekerde het voorschrift, gegeven in artikel 38a, eerste en derde lid, niet opgevolgd heeft. Ingevolge artikel 45a, eerste lid, van de ZW legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen, indien de verzekerde een verplichting als bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen, hem een boete op van ten hoogste f 5000,-. Niet in geschil is dat eiser niet tijdig aan verweerder heeft gemeld dat hij zijn werkzaamheden heeft hervat. De vraag die partijen primair verdeeld houdt, is of het niet (tijdig) doen van de hersteldmelding moet worden gezien als een overtreding van artikel 49 ZW of als een overtreding van artikel 38a, derde lid van de ZW. Bij overtreding van artikel 38a ZW dient immers, gelet op artikel 45 van de ZW, een maatregel te worden opgelegd, terwijl bij overtreding van artikel 49 ZW, gelet op artikel 45a van de ZW, oplegging van een boete aan de orde is. Verweerder heeft in dit verband gewezen op artikel 45, vierde lid, van de ZW, waarin is bepaald dat het opleggen van een maatregel achterwege blijft indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 45a ZW wordt opgelegd. Verweerder leidt hieruit af, dat bij samenloop van overtredingen aan het opleggen van een boete voorrang moet worden gegeven. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Bij de parlementaire behandeling is aan de hiervoor gesignaleerde samenloop van boete en maatregel aandacht besteed. In de Tweede Nota van Wijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 909, nr. 13), pagina 11, is hierover het volgende opgemerkt: "In geval van het niet tijdig verstrekken van gevraagde informatie ontstaat dus een samenloop van boete- en maatregel oplegging. Deze situatie wordt niet gewenst geacht. Gelet op de aard van de overtreding is het kabinet van oordeel dat de maatregel de meest geƫigende sanctie is. (...) De uitvoeringsorganen stellen vast binnen welke termijn de gevraagde inlichtingen verstrekt moeten worden. Indien de betrokkene het inlichtingenformulier wel inlevert, maar te laat, overtreedt hij de controlevoorschriften. Er is echter geen sprake meer van een samenloop situatie, omdat - aangezien de gevraagde gegevens uiteindelijk wel zijn ingeleverd - de inlichtingenplicht niet is overtreden. Betrokkene heeft desgevraagd informatie gegeven. Wellicht ten overvloede merken wij nog op dat het hierbij niet gaat om de inhoud van de informatie. Als blijkt dat de gevraagde informatie niet juist of niet volledig is, dan is uiteraard wel sprake van overtreding van de inlichtingenplicht. In dat geval zal de bedrijfsvereniging of de SVB een boete opleggen" Ook in het voorliggende geval is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het niet verschaffen van informatie, maar van het niet tijdig verschaffen van informatie. Gelet op het hiervoor weergegeven standpunt van het kabinet terzake, dient een dergelijke overtreding als een overtreding van de controlevoorschriften te worden aangemerkt. De overtreding had moeten worden beoordeeld op basis van de artikelen 38a en 45 van de ZW. Door de overtreding van eiser te beschouwen als een overtreding van artikel 49 ZW, heeft verweerder een onjuiste uitleg gegeven aan de artikelen 38a, 45, 45a en 49 van de ZW. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Beslist wordt als volgt. 6. Beslissing. De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift; - bepaalt dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan eiser het griffierecht ad f 55,00 vergoedt. Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voorzitter, mr. G.J.A. van Unnik en mr. E.M. van der Linde, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Weely, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 1 juli 1999 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: Reg.nr: ZW 98/