Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3901

Datum uitspraak1999-11-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/01189
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede enkelvoudige belastingkamer nummer 96/01189 U i t s p r a a k op het beroep van X b.v. te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de chef van de afdeling financiën en belastingen van de ge-meente Tiel (hierna: de ambtenaar) op het be-zwaar-schrift van belang-hebben-de tegen de na te melden na-heffings-aan-slag in de parkeer-belas-ting. 1. Na-heffings-aan-slag en bezwaar 1.1. De naheffingsaanslag met nummer 1 en dag-te-kening 17 april 1996 bedraagt ƒ 67,- (ƒ 2,- aan belasting en ƒ 65,- aan kosten van naheffing) en is belanghebbende opgelegd voor het parkeren op die datum te 14.11 uur aan het Hoog-einde met het motor-voertuig gekentekend AA-00-BB. 1.2. Op het bezwaarschrift van be-lang-hebben-de heeft de ambtenaar bij uitspraak van 2 juli 1996 de na-heffings-aan-slag ge-hand-haafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is met één bijlage ter griffie ontvangen op 2 augustus 1996. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het ver-toog-schrift en de vijf daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 9 april 1997 te Arn-hem is de woord-voerster van de ambte-naar gehoord. De gemachtig-de van belang-heb-ben-de is daar niet ver-schenen, hoewel opgeroepen bij aangetekende brief aan het uit het beroep-schrift bekende adres A, welke brief niet als onbestel-baar is terugontvan-gen. 2.4. Overeenkomstig het mondeling verhandelde zijn van de amb-te-naar schrif-telij-ke inlich-tingen inge-won-nen. Nader zijn van hem bij aangetekende brief van de griffier van 4 januari 1999, die op dezelf-de datum in afschrift aan de gemachtigde is toegezonden, schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2°, en 16 van de Wet admini-stratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.5. Geen van de partijen heeft verzocht haar standpunt nader mondeling toe te lichten. 2.6. De desbetreffende briefwisselingen behoren tot de gedingstukken. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt - naar het hof verstaat - om vernietiging van de naheffingsaanslag. 3.2. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Het Hoogeinde is aangewezen als plaats waar mag worden geparkeerd tegen betaling van ¦ 0,25 per 7½ minuten. 4.2. Op de desbetreffende centrale parkeermeter staat aangegeven dat de maximale parkeertijd 30 minuten bedraagt. 4.3. De bestuurder heeft kort na aankomst aldaar op 17 april 1996 om 13.30 uur aanvankelijk muntgeld ingeworpen voor 15 minuten parkeren op vak nummer 34 en vijf minuten nadien, na het wisselen van geld, muntgeld voor een beoogde parkeerduur van één uur. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven - namens de ambtenaar: 5.3.1. De parkeerduur waarover wordt nageheven bedraagt op grond van de wet één uur. 5.3.2. Uit de bijlagen bij het vertoogschrift blijkt niet dat de kosten van naheffing zijn verhoogd tot ¦ 65,-. Het desbetreffende raadsbesluit van 17 november 1994 kan worden nagezonden. 5.3.3. Een uitspraak van het hof te Leeuwarden van 13 maart 1995 betreft ook een geval waarin op de parkeermeter de maximumparkeerduur was aangegeven. 5.3.4. Belanghebbende bewijst niet dat de bestuurder tweemaal geld heeft ingeworpen. De controleur heeft enkel gezien dat voor vak nummer 34 geen parkeerbelasting was voldaan. 6. Beoordeling vooreerst ambtshalve 6.1. In de onder 2.4 genoemde brief was verzocht ‘de aankondigingen van vaststelling, goedkeuring en terinzagelegging van de betrokken wijzigingsver-ordeningen en eventueel na 31 december 1993 genomen aanwijzings-besluit(en) als bedoeld in artikel 225, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet (tekst-1996) over te leggen’. 6.2. Blijkens de voormelde nadere inlichtingen is de verordening tot tweede wijziging van de Verordening parkeerbelastingen 1993-I, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 februari 1996, bekendgemaakt door de aankondiging in de Zakengids van donderdag 14 maart 1996, dat het betrokken raadsbesluit is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 8 maart 1996 onder nummer WE96.11942/BV322 en per 11 maart 1996 is opgenomen in het ‘Verordeningenregister gemeente Tiel’ en dat dit register ter inzage ligt bij de afdeling Algemene en Juridische Zaken van de Sektor Bestuurszaken, Ambt-manstraat 10. Deze bekendmaking beantwoordt aan de eisen van artikel 139 van de Gemeentewet. 6.3. Aan het onder 6.1 bedoelde verzoek is niet voldaan met betrekking tot de eerste wijzigingsverordening, waarbij - kort gezegd - de kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, op ¦ 65,- zijn gebracht. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het betrokken raadsbesluit van 17 november 1994, goedgekeurd door gedeputeer-de staten voornoemd op 8 december 1994 onder nr. WE94.63724/BV322, op de naheffingsdatum niet naar de wettelijke eis was bekendgemaakt. Dit brengt mee dat het oorspronkelijke artikel 12 van de Verordening parkeerbelastingen 1993-I is blijven gelden en de zo-even bedoelde kosten ¦ 50,- bedragen. 6.4. De naheffingsaanslag is dus op een te hoog bedrag gehandhaafd. 7. Beoordeling van het geschil 7.1. In het vertoogschrift heeft de ambtenaar gesteld en ter zitting toegelicht, dat op de ter plaatse aanwezige centrale parkeermeter staat vermeld dat deze geldinworp registreert voor een parkeerduur van ten hoogste 30 minuten nadat de knop voor het vaknummer is ingedrukt. Wordt na het verrichten van deze handeling nogmaals geld ingeworpen en een vaknummer ingedrukt, dan wordt wederom de parkeertijd met een maximum van 30 minuten geregis-treerd; bij een zelfde vaknummer wordt de parkeertijd niet ‘doorgeteld’. Deze stelling is niet strijdig met wat belanghebbende in bezwaar en beroep aanvoert en komt op zichzelf aannemelijk voor. 7.2. Bij controle op de voormelde datum om 14.11 uur is geconstateerd dat de belasting voor het vak waarop de auto van belanghebbende was gepar-keerd niet was betaald. 7.3. Dit is, gelet op de onder 7.1 weergegeven stelling van de ambtenaar, niet onverenigbaar met die van belanghebbende dat de bestuurder vijf minu-ten na 13.30 uur het tarief voor één uur in muntgeld heeft betaald, daar de parkeermeter deze betaling dan tot uiterlijk 14.06 uur zal hebben geregis-treerd. 7.4. Het staat de raad vrij, de parkeerduur aan een maximum te binden door per ‘gebied’ (bijeengenomen aangewezen plaatsen waar tegen betaling mag worden geparkeerd) in de tarieventabel te bepalen dat de parkeerapparatuur geschikt is voor een daarbij vermelde parkeertijd. 7.5. Dat belanghebbende, door geen nota te nemen van de onder 7.1 weerge-geven vermelding van de maximale parkeerduur, parkeerbelasting heeft betaald voor een langere duur, staat aan de bestreden naheffing niet in de weg. Weliswaar is op grond van de artikel 234 van de Gemeentewet in verbinding met artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naheffing slechts mogelijk van parkeerbelasting die niet is betaald, doch als betaalde en dus niet voor naheffing vatbare parkeerbelasting kan niet gelden die welke, op het ogenblik waarop de parkeerapparatuur in werking wordt gesteld, meer bedraagt dan verschuldigd is voor de ter plaatse geldende en als zodanig van de apparatuur kenbare maximale parkeerduur. 8. Slotsom Het beroep is ongegrond. De naheffingsaanslag moet evenwel wegens het onder 6 overwogene worden verminderd. 9. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 10. Beslissing Het gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de ambtenaar; - vermindert de naheffingsaanslag tot ¦ 2,- aan nageheven belasting en ¦ 50,- aan in rekening gebrachte kosten van naheffing; - gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ¦ 40,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 18 november 1999 door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordig-heid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 november 1999 Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethou-ders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie door de belanghebbende zal de griffier van de Hoge Raad een griffierecht heffen, dat thans ¦ 160 bedraagt. Indien het college dat beroep instelt, wordt van de gemeente een griffierecht van ¦ 630 geheven indien de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.