Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4019

Datum uitspraak1999-12-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11.005195-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 11.005195-99 datum uitspraak : 30 december 1999. Strafvonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaak. In de zaak van de officier van justitie in het arrondis-sement Dordrecht tegen [X], heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzit-ting op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de ver-dachte en zijn raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Capelle aan den IJssel. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. 3. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte: 1. op 22 juni 1999 te Zwijndrecht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen op de rug en het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. op 22 juni 1999 te Zwijndrecht een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk FN, type 10/22, kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III, te weten een patroonhouder met negen scherpe patronen van het kaliber 7.65 mm en een doosje met 25 scherpe patronen van het merk Geco van het kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. 4. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De rechtbank bezigt de inhoud van het geschrift slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage wordt opgenomen. 5. De benoeming van de feiten. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: 1. MOORD, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. 2. HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3, onder a van de Wet wapens en munitie, en HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie. 6. De strafbaarheid van verdachte. Omtrent verdachte is op 3 december 1999 gerapporteerd door T.A. Wouters, psychiater en H.E.W. Koornstra, psychologe, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht. De deskundigen hebben verdachte leren kennen als een man met een beperkte en rigide persoonlijkheidsstructuur (waarin een gestoorde agressieregulatie centraal staat), die bijzonder slecht in staat is om zich aan nieuwe onverwachte situaties flexibel aan te passen, en als het ware automatisch terugvalt op een beperkt, hem bekend en geformaliseerd gedragspatroon. In classificerende zin is er sprake van een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis waaraan telkens theatrale, afhankelijke en paranoïde persoonlijkheidskenmerken te onderscheiden. Zij komen tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en maakt die tot de hare. 7. De straf. 7.1. De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevange-nis-straf voor de duur van 10 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, alsmede tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen wapens en munitie. Voorts heeft zij zich uitgelaten omtrent de vordering van de benadeelde partij. 7.2. De verdediging. De raadsman heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd. 7.3. De door de rechtbank op te leggen straf en maatregel. De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn ex-echtgenote van het leven beroofd door met een pistool meermalen op haar rug en haar hoofd te schieten. Het opzettelijk nemen van het leven van een ander is de meest vergaande inbreuk op de rechtsorde die het Nederlandse strafrecht kent. Op dergelijke delikten dient dan ook met zeer langdurige vrijheidsstraffen gereageerd te worden. Dat geldt temeer indien, als in casu, de levensberoving tevoren is beraamd, verdachte zich derhalve bewust is geweest van de ernst van het voorgenomen misdrijf en niettemin tot het plegen daarvan is overgegaan. Strafverzwarend acht de rechtbank voorts de omstandigheid dat het slachtoffer openlijk op straat en in het bijzijn van haar kinderen is neergeschoten. De rechtbank wenst zich vervolgens uit te laten over de omstandigheid dat het slachtoffer van het leven is beroofd omdat zij bepaalde - ook in Nederland onder delen van de Turkse bevolkingsgroep levende - gevoelens aangaande eer zou hebben geschonden. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke gevoelens in de Nederlandse rechtsorde op geen enkele wijze een rechtvaardiging kunnen vormen voor de toepassing van geweld en/of het ontnemen van een leven. Aan een dergelijk motief voor levensberoving kan ook geen enkele strafverminderende werking worden toegekend. In zoverre dient de op te leggen straf mede een generaal-preventief doel. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf rekening met de omstandigheid dat aan ver-dachte, zoals sub 6. van dit vonnis is overwogen, de feiten slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Gelet op het weerzinwekkende van het door verdachte onder 1. gepleegde feit en de persoon van verdachte, die kennelijk geen spijt heeft van het doden van zijn ex-echtgenote, ziet de rechtbank aanleiding boven de eis van de officier van justitie uit te gaan. Een en ander afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 jaren passend en noodzakelijk. Evenals het Openbaar Ministerie meent de rechtbank echter dat daarmee niet kan worden volstaan. Beide sub 6. genoemde gedrags- deskundigen immers achten de kans op recidive van soortgelijke delicten als aan verdachte ten lastegelegd in belangrijke mate afhankelijk van de wijze waarop verdachtes "systeem" (zijn familie, de gemeenschap) zal blijken te reageren. Bij onvoldoende gratificatie stelt zijn afhankelijkheid (gebrekkige persoonlijke ontwikkeling) verdachte niet in staat om zijn leven opnieuw richting te geven en bestaat het risico dat hij zich, als slachtoffer dat verder niets meer te verliezen heeft, persisterend vastbijt in het najagen van hen die hij verantwoordelijk houdt voor zijn debacle, waarbij in concreto gedacht wordt de vriendinnen van het slachtoffer of de actuele opvoeders van zijn kinderen. Zij adviseren derhalve tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Gelet op de door de rechtbank overgenomen conclusies omtrent de geestesgesteldheid van verdachte en op de eveneens door de rechtbank gedeelde mening dat de kans op recidive zonder klinische psychiatrische behandeling groot is, alsmede op de ernst van de thans bewezenverklaarde delicten is de rechtbank van mening dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen vereist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld alsmede dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een pistool, merk FN, kaliber 7.65 mm met lege houder in het magazijn, een dolkmes in lederen foudraal, een patroonhouder met 9 patronen en een doos inhoudende 25 patronen kaliber 7.65, merk Geco dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerd bezit daarvan is in strijd is met de wet of het algemeen belang. Verder is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de bewezen verklaarde feiten - met uitzondering van het dolkmes in lederen foudraal- met behulp van de voorwerpen zijn begaan. Het aan de verdachte toebehorende dolkmes in lederen foudraal, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. 8. De vordering van de benadeelde partij. [Benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoe-ding van de schade die zij door toedoen van de verdachte heeft geleden met betrekking tot de in de dagvaarding ten laste gelegde feiten. Zij heeft gesteld een schade van f. 1.234,-- te hebben geleden. De benadeelde partij wordt in de vordering niet ontvankelijk verklaard nu de gevorderde schade niet rechtstreeks is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten. 9. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf en maatregel berusten, behalve op de reeds aange-haalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 10. DE BESLISSING. De rechtbank beslist als volgt: Zij verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3. omschreven. Zij verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 5. vermelde strafbare feiten. Zij verklaart verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten en veroordeelt hem tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN JAREN. Zij legt de maatregel van TERBESCHIKKINGSTELLING op en beveelt dat de ter beschikking gestelde van OVERHEIDSWEGE zal worden verpleegd. Zij bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuit- voerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Zij verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart onttrokken aan het verkeer: een pistool, merk FN, kaliber 7.65 mm met lege houder in het magazijn, een dolkmes in lederen foudraal, een patroonhouder met 9 patronen en een doos inhoudende 25 patronen kaliber 7.65, merk Geco. Zij verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Dit vonnis is gewezen door mrs. H.M. Behrens, voorzitter, A.P. Hameete en H.A.B. van Dorst-Tatomir, rechters, in tegenwoordigheid van H. Broer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 december 1999. Door afwezigheid is mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.