Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4029

Datum uitspraak1999-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersE04.98.0132
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State E04.98.0132. Datum uitspraak: 11 november 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: A te B, appellante en burgemeester en wethouders van Schinnen, verweerders. 1 Procesverloop Bij besluit van 18 december 1997 hebben verweerders afgewezen het verzoek van appellante om in het kader van het gevelisolatieproject Hoofdstraat II [B] in aanmerking te komen voor vergoeding van kosten betreffende het aanbrengen van gevelisolerende maatregelen aan de voorzijde van de zolderetage van haar woning aan de Hoofdstraat […] te B. Bij besluit van 15 juni 1998 hebben verweerders het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, waarnaar in dit besluit is verwezen, zijn aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 juli 1998, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 1998, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 augustus 1998. De brief van 15 augustus 1998 is aangehecht. Bij brief van 18 september 1998 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 1999, waar appellante in persoon en bijgestaan door M.M.J. van Wersch, en verweerders, vertegenwoordigd door W.J.M. van Buggenum, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht heropend. Bij ongedateerde brief, ingekomen bij de Raad van State op 8 oktober 1999, hebben verweerders nadere inlichtingen verstrekt. Bij brief van 15 oktober 1999 heeft appellante op deze nadere inlichtingen gereageerd. Met toestemming van partijen is geen nadere zitting gehouden. 2. Overwegingen 2.1. Het geschil heeft betrekking op het verzoek van appellante om, in het kader van het gevelisolatieproject Hoofdstraat II te [B], vergoeding te verlenen voor het treffen van geluidisolerende voorzieningen aan de zolder van haar woning. De grondslag voor dit verzoek is het saneringsprogramma voor dit project, opgesteld in het kader van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (na 1 januari 1998: het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer), dat is gebaseerd op de Wet geluidhinder. 2.2. Verweerders hebben op de voet van artikel 89, eerste lid, van de Wet geluidhinder een saneringsprogramma wegverkeerslawaai met betrekking tot het gevelisolatie-project Hoofdstraat II te [B] (hierna: het saneringsprogramma) voorbereid. Met toepassing van artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, is gedurende vier weken vanaf 24 juli 1997 het saneringsprogramma - in ontwerp -ter inzage gelegd. In de bekendmaking van 23 juli 1997 is aangegeven dat het project tot doel heeft het aanbrengen van gevelisolerende voorzieningen aan de woningen Hoofdstraat oneven nummers 33 tot en met 89, voor zover saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Bij de stukken die ter inzage hebben gelegen bevonden zich tekeningen en een technisch rapport met betrekking tot deze woningen. Blijkens de nader ingekomen inlichtingen zijn door appellante gedurende deze periode schriftelijk noch mondeling zienswijzen bij verweerders ingebracht. Vervolgens hebben verweerders op 9 september 1997 bedoeld saneringsprogramma opgesteld en, overeenkomstig artikel 90 van de Wet geluidhinder, ter vaststelling aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toegezonden. Deze heeft het saneringsprogramma op 22 oktober 1997 vastgesteld. Bij de vaststelling is het saneringsprogramma, in ieder geval voor zover dit betrekking heeft op de woning van appellante, niet gewijzigd. 2.3. Uit de stukken die ter inzage hebben gelegen in het kader van de opstelling van het saneringsprogramma blijkt dat de geluidsgevoelige ruimten van de woning van appellante blijven binnen de toelaatbare grenswaarden. In dit door verweerders opgestelde saneringsprogramma is dan ook niet voorzien in geluidisolerende maatregelen aan deze woning. Aangezien het saneringsprogramma is vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vormt hetgeen daarin is neergelegd, ook voor verweerders, een gegeven. 2.4. Ingevolge artikel 8c, eerste lid, van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer komen geluidwerende maatregelen slechts in aanmerking, voor zover zij worden getroffen ten behoeve van een woning waarvan ten minste één geluidsgevoelige ruimte een geluidsbelasting ondervindt van meer dan 45 dB(A). Nu blijkens het vastgestelde saneringsprogramma geen van de geluidsgevoelige ruimten van de woning Hoofdstraat […] een geluidsbelasting heeft van meer dan 45 dB(A), kon reeds daarom de door appellante gevraagde bijdrage niet worden verleend. Door in het kader van de beoordeling van het verzoek te treden in de vraag of de zolderruimte in dit geval al dan niet als een geluidsgevoelige ruimte moet worden aangemerkt, zijn verweerders er ten onrechte aan voorbijgegaan dat in het vastgestelde saneringsprogramma de zolderruimte niet als geluidsgevoelige ruimte was aangemerkt en dit als een gegeven moest worden beschouwd. De motivering van het bestreden besluit is dan ook ondeugdelijk. 2.5 Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu een nieuwe beslissing op bezwaar geen andere strekking kan hebben dan handhaving van de afwijzing van de door appellante gevraagde vergoeding, acht de Afdeling termen aanwezig om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. 2.6. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I verklaart het beroep gegrond; II vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Schinnen van15 juni 1998, kenmerk 75; III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder 11. genoemde besluit geheel in stand blijven; IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Schinnen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 109,40; het bedrag dient door de gemeente Schinnen te worden betaald aan appellante; V. gelast dat de gemeente Schinnen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 210,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr J.H. Grosheide en mr J.J.H. Suyver, Leden, in tegenwoordigheid van mr R.W. Mackenzie, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek W.g . Mackenzie Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 november 1999 44-259. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,