Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4033

Datum uitspraak1994-10-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers940535
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 940535 Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer; Gezien het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 2 maart 1994, nummer 29.642, gewezen op het beroep in cassatie van burgemeester en wethouders van de gemeente *P tegen de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden van 2 april 1993 betreffende de aan *X te *Z voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente *P voor het object "Woonschip *a", bij welk arrest de voormelde uitspraak is vernietigd en het geding is verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het genoemde arrest; Gezien de overige stukken, waaronder een afschrift van de voormelde uitspraak, de door de gemachtigden van belanghebbende en van b en w overgelegde notities van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de door het hof ter na te noemen zitting gedane mondelinge uitspraak en een schriftelijk verzoek van belanghebbende de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen; Gehoord ter zitting van 17 juni 1994 te Arnhem belanghebbende, diens gemachtigde, *A, en *B, als gemachtigde van b en w; Overwegende, dat bij de uitspraak van b en w op het bezwaarschrift van belanghebbende de aanslag ten bedrage van ¦ 525,-- is gehandhaafd; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting van dit hof verhandelde als vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) In 1988 hield belanghebbende geen hoofdverblijf in de gemeente *P en hield hij het vorenaangeduide woonschip tot zijn beschikking. (1.2) Het woonschip bestond uit een betonnen onderbak met een eenvoudige houten opbouw. Het schip was 12 meter lang, 4 meter breed en 3,5 meter hoog. Op het schip waren een woonkamer met keukenhoek en twee slaapkamers aanwezig. De kamers waren, zoals gebruikelijk 2,5 meter hoog. Het schip was aangesloten op het electriciteits- en waterleidingnet; de aansluitingen waren slechts van 1 april tot 1 oktober te gebruiken. Er was geen gasaansluiting, maar belanghebbende maakte gebruik van gasflessen. Het schip was voorzien van een toilet met waterspoeling, waarvan de afvoer rechtstreeks in het havenwater uitkwam. Op het schip was een geiser aanwezig; een op een overgelegde foto zichtbare ontluchtingspijp vervulde een functie ten behoeve van de geiser. De wanden, de ramen en het dak van het woonschip waren geïsoleerd; Overwegende, dat de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest onder meer heeft overwogen: "3.1. In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, die in het onderhavige jaar geen hoofdverblijf hield in de gemeente *P, had in dat jaar een betrekkelijk eenvoudig woonschip in die gemeente tot zijn beschikking. 3.2. In cassatie is de vraag aan de orde of dat woonschip een gemeubileerde woning in de zin van artikel 1, van de Verordening woonforensenbelasting van de gemeente *P is. 3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat onder het begrip "gemeubileerde woning" in de zin van artikel 275 van de gemeentewet, op welke bepaling artikel 1 van de Verordening steunt, nimmer woonschepen vallen. Dat oordeel is onjuist. In zijn arrest van 19 december 1962, nr. 14.905, BNB 1963/95 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat sprake is van een "gemeubileerde woning" in de zin van het toenmalige artikel 288 van de gemeentewet, voor welke bepaling artikel 275 in de plaats is getreden, indien die gemeubileerde woning op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - voor menselijke bewoning te dienen, zonder dat wordt acht geslagen op de mate waarin daarvan werkelijk gebruik wordt gemaakt. De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 24 december 1970, Stb. 608, biedt onvoldoende steun aan de opvatting dat naar de bedoeling van de wetgever aan dat begrip thans een meer beperkte, en in het bijzonder woonschepen en caravans uitsluitende, betekenis zou toekomen. Het middel treft derhalve doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen."; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of belanghebbendes woonschip een gemeubileerde woning in de zin van artikel 1, van de Verordening woonforensenbelasting van de gemeente *P is; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat ter zitting van dit hof - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: (2.1) Zijn woonschip heeft boven de vloer een hoogte van ongeveer 2½ meter. De ruimte daaronder zit onder de waterspiegel. (2.2) Zijn woonschip heeft geen adequate verwarming. Die vindt elektrisch plaats. Wordt er daarnaast nog stroom verbruikt, dan slaat de stop door. Elektra is er voor de helft van het jaar. (2.3) Als elke woonarkeigenaar maakt hij het schip zo bewoonbaar mogelijk. Dit jaar is hij er nog maar één dag verbleven. Namens b en w: (3.1) Zij erkennen dat de ruimten in het woonschip 2½ meter hoog zijn. Die hoogte komt overeen met de kamerhoogte in een doorsnee-dorpswoning; Overwegende omtrent het geschil: (4.1) Naar het oordeel van het hof hebben b en w terecht het standpunt ingenomen, dat belanghebbendes woonschip was aan te merken als een gemeubileerde woning welke op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt was om enigszins duurzaam - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - voor menselijke bewoning te dienen. (4.2) Daaraan doet belanghebbendes stelling dat hij niet over een adequate verwarming beschikte, niet af, dit te meer omdat van de zijde van b en w onweersproken is aangevoerd dat verwarming met electrische (radiator)kachels en gaskachels uitgevoerd als gevelkachel wel mogelijk was. (4.3) De voorschriften van het Bouwbesluit waarnaar belanghebbende verwijst, en de mate waarin belanghebbende zijn schip in feite gebruikte, missen voor dit geding betekenis. (4.4) Het standpunt van belanghebbende dat slechts heffing van woonforensenbelasting mogelijk is ingeval de woning van een niet-ingeschreven bewoner gelijkwaardig is aan de woningen van wel-ingeschreven bewoners, vindt geen steun in het recht. (4.5) Belanghebbende voert onweersproken aan dat hij zich voor zijn zienswijze op een uitspraak van het hof te Leeuwarden kon beroepen. Het hof vindt daarom aanleiding vergoeding van het griffierecht te gelasten. (4.6)Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken; Recht doende: Bevestigt de uitspraak waarvan beroep; Gelast b en w aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ¦ 75,-- te vergoeden. Aldus gedaan op 19 oktober 1994 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, als voorzitter, mrs. Nijman en Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 oktober 1994 [Zie ook arrest HR nummer 30790 (red.)]