Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4109

Datum uitspraak1999-12-02
Datum gepubliceerd1999-12-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersZW 99/469-DLD
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft eiseres met ingang van 26 oktober 1998 hersteld verklaard voor haar werk als verkoopster in de banketbakkerij van C en haar verdere uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet geweigerd.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: ZW 99/469-DLD Uitspraak in het geding tussen A, wonende te B, eiseres, gemachtigde: mr S.N. Ketting en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder, vertegenwoordigd door: Gak Nederland B.V. 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 4 november 1998 heeft verweerder eiseres met ingang van 26 oktober 1998 hersteld verklaard voor haar werk als verkoopster in de banketbakkerij van C en haar verdere uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 november 1998 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 januari 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 5 maart 1999 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 29 maart 1999 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 1999. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr C.J. Oosthoek. 2. Overwegingen Eiseres is sinds 11 maart 1996 als verkoopster werkzaam geweest voor haar werkgever, eerst door tussenkomst van het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening en vanaf 11 maart 1997 op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 11 maart 1998. Eiseres heeft zich op 23 januari 1998 ziek gemeld, zulks in verband met psychische klachten. Na het einde van de arbeidsovereenkomst op 11 maart 1998 heeft verweerder haar ziekengeld ingevolge de Ziektewet uitbetaald, totdat daaraan door het besluit van 4 november 1998, bevestigd bij het bestreden besluit, een einde gemaakt is. Naar aanleiding van eiseresses mondelinge protest tegen de hersteldverklaring heeft de verzekeringsarts de behandelend psycholoog telefonisch benaderd. De door haar telefonisch verstrekte informatie heeft de zienswijze van de verzekeringsarts niet gewijzigd. In het bezwaarschrift van 10 november 1998 is aangevoerd, dat vooral de psychische klachten en fobieën, met name straatvrees, eiseres het werken onmogelijk maken. De bezwaarverzekeringsarts H.J. Schaap heeft eiseres op 19 januari 1999 in de gelegenheid gesteld haar bezwaren nader toe te lichten. Zij heeft in de aangevoerde argumenten geen aanleiding gevonden om een nader onderzoek te doen plaatsvinden. Zij heeft voorts gerapporteerd, dat er geen nieuwe gegevens zijn, die aanleiding vormen om af te wijken van het primaire oordeel. Op grond hiervan is het bezwaar ongegrond verklaard. In beroep is aangevoerd, dat er geen schriftelijke informatie is ingewonnen bij de behandelend psycholoog, bij wie eiseres overigens inmiddels niet meer onder behandeling was. Eiseres zou nu zelf verklaringen van de huidige behandelaars, huisarts en psycholoog, in geding brengen. De van 23 maart 1999 daterende verklaring van de huisarts, die vervolgens in geding is gebracht bevestigt het bestaan van psychische en lichamelijke problemen vanaf 1989, maar van het innemen van een standpunt over arbeidsongeschiktheid wordt nadrukkelijk afgezien. Uit de verklaring van de arts-acupuncturist van 21 maart 1999 leidt de rechtbank af, dat bij medisch diagnostisch onderzoek geen duidelijke afwijkingen kunnen worden vastgesteld. Wel spreekt hij van een paniekstoornis met hyperventilatie. Ook de psychische klachten, die bij psychologisch onderzoek geobjectiveerd zouden kunnen worden houden naar het oordeel van deze arts echter niet noodzakelijk in dat zij ziek is. Ter zitting is namens eiseres betoogd, dat de bezwaarverzekerings- arts er niet mee had mogen volstaan te toetsen of de primaire verzekeringsarts haar werk correct had verricht, doch zich zelf een oordeel over eiseresses geschiktheid om te werken had moeten vormen. De rechtbank kan eiseres in die zienswijze niet volgen. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats. De rechtbank leidt daaruit af, dat eerst op basis van het bezwaarschrift zal moeten worden vastgesteld, of er reden is de houdbaarheid van de feitelijke en juridische basis van het ter discussie staande besluit in twijfel te trekken. Als en voorzover het antwoord bevestigend luidt zal in het kader van de bezwaarschriftprocedure een genoegzaam nader onderzoek moeten plaatsvinden om over de in geding zijnde feitelijke en rechtvragen alsnog een deugdelijke beslissing te kunnen nemen. Wanneer in bezwaar echter geconstateerd wordt, dat in primo een deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er geen concrete reden is aan de uitkomsten daarvan te twijfelen, is er geen aanleiding om een nader onderzoek te doen plaatsvinden. In het onderhavige geval is van zo'n situatie sprake. Niet omstreden was en is, dat eiseres psychische en lichamelijke klachten ondervindt. Verweerder meent alleen, dat deze het verrichten van het werk als verkoopster in de banketbakkerij niet in de weg hoeven te staan. Weliswaar blijkt uit het bezwaarschrift, dat eiseres het contact met verzekeringsarts P. van Os - Bossagh als verwarrend heeft ervaren, maar uit haar relaas en aantekeningen komt een redelijk heldere en overzichtelijke visie naar voren, die nog in gesprek met de stafverzekeringsarts getoetst is. De rechtbank vindt dan ook geen aanleiding te oordelen, dat nader onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts geboden was. De in beroep overgelegde verklaringen geven evenmin aanleiding om een nader medisch onderzoek te laten plaatsvinden. Het is immers niet omstreden, dat eiseres psychische en lichamelijke klachten heeft. Ter discussie staat slechts of deze van zodanige aard zijn, dat ze haar verhinderen haar werk als verkoopster te verrichten. En op dat punt bevatten de overgelegde verklaringen geen aanknopingspunten voor een andere zienswijze, dan door verweerder is ingenomen. De rechtbank tekent hierbij aan dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 oktober 1998, RSV 1999/4, weliswaar kan worden afgeleid, dat een combinatie van beperkingen, tezamen aangeduid als paniekstoornis, als ziekte in de zin van de Ziektewet kan worden aangeduid, doch dat zulks dan wel uit de vastgestelde beperkingen zal moeten blijken. Dat is hier niet aannemelijk geworden. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie, dat het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan, zodat het beroep ongegrond verklaard moet worden. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr W.E. Doolaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.E. Delvaux als grif fier, uitgesproken in het openbaar op De griffier De rechter: Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij' de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het af schrift van deze uitspraak is verzonden.