Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4178

Datum uitspraak1999-06-28
Datum gepubliceerd2004-01-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersVRWET 99/777
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 27 april 1999 heeft de Directeur van AVO Regio Noord-West verzoeker het volgende medegedeeld: " De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft mij medegedeeld dat u en uw gezinsleden rechtmatig verwijderbaar zijn uit Nederland. Tevens is vastgesteld door de selectiecommissie Ter Apel dat u in aanmerking komt voor overplaatsing naar het Vertrekcentrum (VC) Ter Apel, teneinde aldaar uw terugkeer naar uw land van herkomst voor te bereiden. Hiertoe heeft de selectiecommissie besloten, nadat zij vastgesteld heeft dat u voldoet aan de criteria voor plaatsing in VC Ter Apel, zoals deze zijn opgenomen in de Circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 25 juni 1996 (TBV 1996/5). De selectiecommissie heeft mij thans verzocht u over te plaatsen naar het VC Ter Apel.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht President UITSPRAAK op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Reg.nr: VRWET 99/777 Inzake: A., verblijvende in de Aanvullende opvanglocatie te B, verzoeker, tegen: het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit. Besluit van verweerder d.d. 27 april 1999. 2. Zitting. Datum: 14 juni 1999. Verzoeker is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Spel, advocaat te Hoorn. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. B. Huijts, werkzaam bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. 3. Feiten welke als vaststaande worden aangenomen. Bij brief van 27 april 1999 heeft de Directeur van AVO Regio Noord-West verzoeker het volgende medegedeeld: " De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft mij medegedeeld dat u en uw gezinsleden rechtmatig verwijderbaar zijn uit Nederland. Tevens is vastgesteld door de selectiecommissie Ter Apel dat u in aanmerking komt voor overplaatsing naar het Vertrekcentrum (VC) Ter Apel, teneinde aldaar uw terugkeer naar uw land van herkomst voor te bereiden. Hiertoe heeft de selectiecommissie besloten, nadat zij vastgesteld heeft dat u voldoet aan de criteria voor plaatsing in VC Ter Apel, zoals deze zijn opgenomen in de Circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 25 juni 1996 (TBV 1996/5). De selectiecommissie heeft mij thans verzocht u over te plaatsen naar het VC Ter Apel. Derhalve verzoek ik u en uw gevolg op maandag, 3 mei 1999 bij de receptie van het VC Ter Apel (Ter Apelervenen 5 Ter Apel), uiterlijk 17.00 uur, te melden. Ik wijs u erop dat, indien u geen gevolg geeft aan dit verzoek, de Vreemdelingendienst (VD)/IND deze weigering in beginsel zal opvatten als een weigering tot meewerken uwerzijds aan uw terugkeer. Het herzien Stappenplan Beëindiging ROA/RVA-voorzieningen van 8 januari 1999 schrijft namelijk voor dat een rechtmatig verwijderbare vreemdeling die weigert naar Ter Apel te vertrekken daarmee niet meewerkt aan zijn terugkeer. Het COA zal dan ook later, indien u niet naar Ter Apel gaat, op grond van artikel 8, eerste lid onder b van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers 1997 (RVA 1997) uw opvangvoorzieningen kunnen gaan beëindigen. Is dat het geval dan zal middels de uitreiking van een afzonderlijke beschikking uw opvang worden beëindigd en zult u dit centrum moeten gaan verlaten. Het is dan overigens niet meer mogelijk om alsnog een opvangplaats in Ter Apel te krijgen. Tegen dát besluit kunt u op grond van artikel 7, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar maken. Wellicht ten overvloede merk ik op dat u tot het moment dat u het centrum daadwerkelijk zult verlaten nog wel uw financiële toelage blijft ontvangen en u verzekerd blijft tegen ziektekosten." Tegen laatstgenoemd besluit heeft verzoeker bij brief van 29 april 1999 bij verweerder een bezwaarschrift op grond van artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend. Bij brief van eveneens 29 april 1999 heeft verzoeker ten aanzien van het bestreden besluit verzocht toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb. Gevorderd is het besluit van 27 april 1999 te schorsen zolang niet op het bezwaarschrift is beslist. Bij brief van 19 mei 1999 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 8 juni 1999 heeft verweerder nadere stukken in het geding gebracht betreffende de op verzoeker betrekking hebbende uitzettingsprocedure. Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 juni 1999. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat verweerder van oordeel is dat de brief van 27 april 1999 geen beschikking is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft verder meegedeeld dat in casu sprake is van een nieuwe werkwijze en dat deze werkwijze nog niet door een bestuursrechter is getoetst. 4. Bewijsmiddelen. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting. 5. Motivering. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening is in belangrijke mate mede afhankelijk van een -voorlopig- oordeel omtrent de vraag of op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het in de bodemprocedure bestreden besluit niet in stand kan blijven. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Stellingen van partijen. Namens verzoeker is onder meer aangevoerd dat zijn kinderen de middelbare school bezoeken. De oudste zoon volgt thans het vijfde leerjaar van het VWO, welke opleiding in Ter Apel niet kan worden vervolgd. Zijn echtgenote lijdt aan huidkanker en betwijfeld wordt of in Ter Apel daarvoor voldoende gespecialiseerde hulp aanwezig is. De dreigende overplaatsing beïnvloedt haar gezondheid nadelig. Verzoeker komt binnenkort onder behandeling bij de Riagg, waarbij eveneens de vraag rijst of in Ter Apel dergelijke specialistische hulp kan worden geboden. Van een last tot uitzetting is niet gebleken. Voorts is niet beantwoord de vraag of verzoeker daadwerkelijk wordt uitgezet naar Syrië, terwijl een voorwaarde is voor overplaatsing naar Ter Apel dat sprake moet zijn van enige mate van zekerheid dat de repatriëring zal slagen. Onduidelijk is voorts waarom nog geen presentatie heeft plaatsgevonden bij de ambassade van Syrië, terwijl verzoeker en zijn gezin sinds 26 mei 1998 zijn uitgeprocedeerd. Verzoeker en zijn gezin zijn hier geïntegreerd, reden waarom wordt verzocht verzoeker en zijn gezin de uitzettingsprocedure te laten afwachten in de AVO te B. Verweerder heeft primair gesteld dat met de brief van 27 april 1999 geen rechtsgevolg is beoogd, zodat geen sprake is van een rechtshandeling (doch van een "feitelijke handeling") en de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De aankondiging in de brief van 27 april 1999 raakt de rechtspositie van de uitgeprocedeerde asielzoeker in geen enkel opzicht en zijn rechten en verplichtingen blijven ongewijzigd. Alleen indien de uitgeprocedeerde ex-asielzoeker niet voldoet aan de in de brief opgenomen aankondiging of mededeling en niet naar Ter Apel vertrekt, kunnen de opvangvoorzieningen op basis van het Stappenplan beëindiging opvangvoorzieningen worden beëindigd. Daartoe zal het bestuur van het COA een afzonderlijke beëindigingsbeschikking moeten uitreiken, waartegen voor de ex-asielzoeker vervolgens bezwaar en beroep open staat, én zal het bestuur van het COA de president in kort geding om toestemming moeten vragen om de ex-asielzoeker daadwerkelijk uit de opvangvoorzieningen/opvangcentrum te krijgen. Alsdan zal ook de gegrondheid van de overplaatsing worden getoetst dan wel worden 'heroverwogen', nu de overplaatsingsmededeling de grondslag en de 'feitelijke' basis vormt van de beëindigingsbeschikking (immers, is de overplaatsingsmededeling ten onrechte uitgereikt dan had betrokkene niet naar Ter Apel gehoeven en heeft hij dus terecht geen gevolg gegeven aan de overplaatsingsmededeling en is aldus ten onrechte vastgesteld dat hij medewerking aan zijn terugkeer weigerde). Overigens zullen dan de opvangvoorzieningen aan de betrokken ex-asielzoeker doorbetaald worden tot het moment dat de president in kort geding het COA toestemming heeft gegeven de woonruimte in het opvangcentrum te ontruimen. De rechtsbescherming van de betrokken ex-asielzoeker is hiermee volledig gewaarborgd, omdat er voldoende momenten zijn waarop de overplaatsingsmededeling in volle omvang door de rechter kan en zal worden getoetst: zowel de bestuursrechter, oordelend over de beëindigingsbeschikking, als de civiele rechter tijdens de ontruimingsprocedure. In het onderhavige geval heeft de overplaatsingsmededeling evenmin rechtsgevolg omdat de opvangvoorzieningen na het uitreiken van deze overplaatsingsmededeling gewoon doorbetaald blijven worden in de AVO-locatie waar de betrokken uitgeprocedeerde asielzoekers verblijven. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting voorts toegelicht dat verzoeker een rechtmatig verwijderbare asielzoeker is en dat hij voldoet aan de criteria voor plaatsing in Ter Apel. Is de brief van 27 april 1999 een besluit? Voor de vraag of de president van de rechtbank bevoegd kan worden in de hoofdzaak is primair de door verweerder opgeworpen vraag aan de orde of de brief van 27 april 1999 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Hieromtrent overweegt de president het volgende. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van toepassing is de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997, op grondslag van artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers vastgesteld door de Staatssecretaris van Justitie bij besluit van 18 december 1997 en in werking getreden op 24 december 1997, hierna: Rva. Blijkens artikel 5, eerste lid, van de Rva omvat de opvang in een opvangcentrum in elk geval de in dit artikellid genoemde verstrekkingen, zoals onder meer onderdak en een wekelijkse financiële toelage. In artikel 7, eerste lid, van de Rva is aan verweerder de bevoegdheid verleend om te bepalen (onder meer) in welk centrum een asielzoeker wordt geplaatst en wanneer hij naar een ander centrum wordt overgeplaatst. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden na overplaatsing van een asielzoeker naar een ander centrum de in artikel 5, eerste lid, bedoelde verstrekkingen in dit andere centrum aangeboden. Verweerder kan in zijn opvatting, dat in casu geen sprake is van een besluit, naar het voorlopig oordeel van de president niet worden gevolgd. Aan verzoeker is in de brief van 27 april 1999 meegedeeld dat hij voldoet aan de criteria voor plaatsing in Ter Apel en dat de selectiecommissie het COA heeft verzocht hem over te plaatsen. Het daaropvolgende verzoek, zich te melden in het VC Ter Apel heeft, ondanks de bewoordingen waarin het naar buiten is gebracht, alle kenmerken van een beslissing om verzoeker over te plaatsen; met dit besluit wordt toepassing gegeven aan de bevoegdheid, genoemd in artikel 7, eerste lid, van de Rva. Blijkens de brief, waarbij het besluit wordt medegedeeld, wordt met het besluit tot overplaatsing ook het verzoek van de selectiecommissie Ter Apel ingewilligd. Na een overplaatsingsbeslissing als bedoeld in dit artikellid moeten de verstrekkingen ingevolge het tweede lid van dit artikel in het 'nieuwe' centrum worden aangeboden. De consequentie van deze bepaling is dat de asielzoeker geen aanspraak meer kan maken op de verstrekkingen in het 'oude' centrum. De president kan niet zien op grond van welke bepalingen verweerder bevoegd zou zijn om het beëindigen van de opvangvoorzieningen in het 'oude' centrum achterwege te laten wanneer verzoeker weigert om aan de 'uitnodiging' gehoor te geven. Een besluit als hier aan de orde heeft - anders dan verweerder stelt - het rechtsgevolg dat de plaats waar de RVA-verstrekkingen worden gegeven verandert. De president is vooralsnog van oordeel dat in de brief van 27 april 1999 een besluit tot overplaatsing is neergelegd, welk besluit voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:3 van de Awb. Het gegeven dat aan een asielzoeker die niet naar Ter Apel vertrekt feitelijk nog voorzieningen in het 'oude' asielzoekerscentrum worden aangeboden doet daaraan niet af. Evenmin is van doorslaggevend belang of er al dan niet aanleiding bestaat tot het toepassen van het bepaalde in artikel 8 van de Rva, aangezien dit artikel ziet op beëindiging van de verstrekkingen (in enig centrum) en een gevolg kan zijn van het geen gehoor geven aan een besluit tot overplaatsing. Ondertekening van de brief van 27 april 1999. De brief van 27 april 1999 is ondertekend door de directeur van de aanvullende opvanglokatie Regio Noord-West. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat, voor zover de brief van 27 april 1999 dient te worden opgevat als een besluit, dit besluit geacht kan worden te zijn genomen door het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Door de gemachtigde van verweerder is ter zitting een uitvoerige motivering verstrekt voor de verhuizing van verzoeker naar Ter Apel. De president ziet daarom in het onderhavige geval geen aanleiding om aan een (mogelijk) onbevoegde ondertekening van het besluit consequenties te verbinden in die zin dat het verzoek om die reden zou moeten toegewezen. De president neemt daarbij tevens in aanmerking dat verzoeker hierdoor niet in zijn processuele belangen wordt geschaad. De overplaatsing. Met betrekking tot de overplaatsing naar het Verwijdercentrum Ter Apel overweegt de president het volgende. Het bepaalde in artikel 7 van de Rva betreft een discretionaire bevoegdheid. Een zodanig besluit kan door de rechter slechts marginaal worden getoetst. Derhalve moet worden beoordeeld of verweerder bij afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot de in geding zijnde beslissing heeft kunnen komen, en of het besluit ook overigens niet in strijd is met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De president overweegt dat uit de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 25 april 1995 blijkt dat - in het kader van het door de Staatssecretaris ontwikkelde verwijderingsbeleid - voor zogenaamde moeilijk verwijderbare asielzoekers een apart asielzoekerscentrum in Ter Apel is ingericht. Het doel van dit centrum is om het proces van verkrijgen van uitreisdocumenten te vergemakkelijken en te bespoedigen. In de circulaire TBV 1996/5 van de Staatssecretaris van Justitie staat vermeld dat een selectiecommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de immigratie- en naturalisatiedienst en het COA, de vreemdelingen die voor plaatsing in Ter Apel in aanmerking komen selecteert. De inbreng van het COA binnen deze commissie dient er toe om op basis van omvang en samenstelling van de bewonerspopulatie te toetsen of plaatsing logistiek mogelijk is. Gelet op de specifieke taak van het COA in de selectiecommissie kan verweerder, in het kader van de gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot overplaatsing, volstaan met de vaststelling dat verzoeker (in het kader van de asielprocedure) is uitgeprocedeerd en is aangemerkt als een moeilijk verwijderbare asielzoeker. De president is voorshands van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder voornoemde vaststelling op zodanig onzorgvuldige wijze heeft verricht dat om die reden een voorlopige voorziening getroffen dient te worden. Naar aanleiding van de namens verzoeker aangevoerde bijzondere omstandigheden overweegt de president dat uit de thans beschikbare medische gegevens niet blijkt dat overplaatsing naar Ter Apel zonder meer zal leiden tot een zodanige verslechtering van de geestelijke gezondheidssituatie van verzoeker dat om die reden overplaatsing onverantwoord zou zijn. Evenmin is gebleken dat de gezondheidssituatie van zijn echtgenote een overplaatsing onverantwoord maakt. Verzoekers echtgenote heeft twee maal per jaar een controleafspraak. In dit verband acht de president van belang dat namens verweerder -onweersproken- ter zitting is gesteld dat in het Asielzoekerscentrum te Ter Apel medische zorg geboden kan worden welke ten minste vergelijkbaar is met de zorg die in en rond de Aanvullende opvanglocatie te B wordt geboden. Het belang van verweerder om verzoeker in Ter Apel te huisvesten alwaar de voorbereiding op de uitzetting kan worden geïntensiveerd, dient thans te prevaleren boven het belang van verzoeker. Met betrekking tot de fase waarin de studie van de kinderen van verzoeker zich bevindt overweegt de president dat het schooljaar zal zijn beëindigd op het moment dat verzoeker en zijn gezin feitelijk en juridisch verwijderbaar zijn uit de Aanvullende opvanglocatie. Gelet op het hiervoor overwogene kan voorshands niet worden gesteld dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel in strijd met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Beslist is als volgt. 6. Beslissing. De president van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door mr. G.J.A. van Unnik, als president, in tegenwoordigheid van F.H. Burgman, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 1999 door voornoemde president, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De president, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.