Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4183

Datum uitspraak1997-11-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP95/1141
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: P95/1141 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Onder-nemingen te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is op 17 maart 1995 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door zijn gemachtigde. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 2 maart 1995 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 7 juni 1995. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 400.000 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 256.103. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en con-cludeert tot bevestiging van de uitspraak. Belanghebbende heeft met toestemming van de voorzitter van de meervoudige belastingkamer een conclusie van re-pliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden. Ter zitting in april 1996 zijn verschenen belanghebbende, zijn gemachtigde en de inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft een als geding-stuk aan te merken pleitnota overgelegd en voorgedragen, vergezeld van een vijftal foto's. Na de zitting heeft belanghebbende bij brief van 9 mei 1996 nadere informatie verschaft, waarop door de inspec-teur is gereageerd bij brief van 5 augustus 1996. Op deze in afschrift aan hem toegezonden reactie heeft de gemach-tigde van belanghebbende gereageerd bij brief van 7 okto-ber 1996, vergezeld van twee handgeschreven brieven van belanghebbende. Deze stukken zijn in afschrift aan de inspecteur toegezonden en worden eveneens tot de geding-stukken gerekend. Ter zitting in september 1997 zijn verschenen belangheb-bende en zijn vorengenoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft op-nieuw een tot de gedingstukken te rekenen pleitnota over-gelegd en voorgedragen. Op beide zittingen is het beroep gelijktijdig behandeld met het beroep van belanghebbende dat bij het Hof is geadministreerd onder nummer 111. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Bij notariële akte van begin 1989 kocht belangheb-bende een boerderij met schuur, ondergrond en erf, groot 22 are en 60 ca, een daarachter gelegen schuur met onder-grond, groot 38 ca, alsmede circa 2 hectare weiland en bos voor de prijs van f 410.000, kosten koper, waarin de opstal van boerderij en schuur is begrepen voor een be-drag van f 115.000. Het betreft hier een zogenaamde stolpboerderij, welke is aangemerkt als een monument in de zin van artikel 10 van de Monumentenwet 1988. 2.2. De stolpboerderij is door belanghebbende in de jaren 1989 tot en met 1993 gerestaureerd. Deze werkzaamheden hebben in totaal f 1.138.865 gekost, waarvan belangheb-bende een gedeelte, groot f 155.000 als verbetering, en het restant ad f 983.865 als onderhoudskosten van het monument heeft aangemerkt. Van laatstgenoemd bedrag is in totaal f 693.903 nà 1990 uitgegeven. 2.3. Bij brief van 21 juli 1993 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur een drietal bouwteke-ningen toegezonden welke betrekking hadden op de gevels en op de indeling van de boerderij in oude en nieuwe toestand. Op de zitting in 11 april 1996 heeft belangheb-bende verklaard dat die door hem gemaakte tekeningen de situatie niet goed weergaven. Op verzoek van het Hof heeft hij daarna een tekening gemaakt van de plattegrond van de stolpboerderij in oude en nieuwe toestand. Op de zitting van in september 1997 is tussen partijen komen vast te staan dat voor de beoordeling van de indeling van deze tekening moet worden uitgegaan. 2.4. Blijkens een planbeoordeling van 21 september 1990 door B, hoofdinspecteur van de Rijksdienst voor de Monu-mentenzorg omvatten de plannen de volgende wijzigingen: Noordgevel: wijzigen kozijnen en raamindeling Westgevel: wijzigen gevel, door inbrengen raamkozijnen + deurkozijn ter vervanging van de stalramen Oostgevel: wijzigen kozijnen en raamindeling. Voorts wordt in die beoordeling het volgende opgemerkt: "Bijna alle vensters ramen en deuren in de gevels bleken bij bezoek op 1 augustus 1990 te zijn ver-vangen conform het ingediende plan. Dat vooral de 19de-eeuwse ramen en deur in de voorgevel aan de a-straat zijn verwijderd, mag een aantasting van de historische waarde worden genoemd. ... Beoordeeld is een plan dat reeds voor een groot deel is uitgevoerd. In het algemeen is het Rijksbeleid niet gericht op reconstructies zoals in dit geval. Gelet echter op de zorgvuldige uitvoering en het feit dat de essentie van de monumentale waarde be-houden is gebleven en het monument in een construc-tief goede staat is gebracht, waardoor het voortbe-staan weer voor vele jaren is gewaarborgd wordt voorgesteld in dit geval de thans ontstane situatie te gedogen. De op zich correcte constatering in het bezwaarschrift hangt samen met de functiewijziging en vormt dan ook geen aanleiding mijn oordeel te herzien." 2.5. In de onder 2.4 vermelde planbeoordeling wordt nog opgemerkt dat er geen bestemmingswijziging is omdat het pand al eerder aan de agrarische bestemming was onttrok-ken. Blijkens informatie van de gemeente Q had de boerde-rij in mei 1989, ten tijde van het inleveren van de bouw-aanvraag, een agrarische bestemming; daarna heeft een bestemmingswijziging plaats gevonden. 2.6. Uit de vergelijking van de onder 2.3 genoemde door belanghebbende nader gemaakte tekening van de oude en nieuwe situatie blijkt dat aan de binnenzijde van alle halfsteens buitenmuren nieuwe spouwmuren zijn opgetrok-ken. Op deze nieuwe spouwmuren rusten naar belanghebbende ter zittingen heeft toegelicht de van het "vierkant" naar buiten lopende balklagen. Ook de muren rond het "vier-kant" aan de west-, zuid- en oostzijde zijn verstevigd om een betere constructie van het "vierkant" te verkrijgen. Van de dars - oorspronkelijk het gedeelte van de boerde-rij waar destijds boerenkarren naar binnen reden en paar-den werden gestald - is een woonkamer gemaakt, waarin een voorheen niet bestaande open haard is aangebracht. Door verplaatsing van een voormalige bedstedewand naar de zuidzijde is een nieuwe bijkeuken gecreëerd. Voorts staat tussen partijen vast dat op zolder een voor-heen niet bestaande slaapgelegenheid met badkamer is gemaakt en dat onder het grootste gedeelte van de vloeren een geheel nieuwe betonvloer met vloerverwarming is ge-maakt, waaroverheen de oude vloeren opnieuw zijn gelegd. De verwarmingsketel is geplaatst in een van de voorheen reeds bestaande schoorstenen. De in de kap aanwezige ramen - ook wel kistgaten genoemd - zijn verbreed voor meer lichtinval. 3. Geschil In geschil is of de plaats gehad hebbende werkzaamheden moeten worden aangemerkt als het uitvoeren van onderhoud, gepaard gaande aan het aanbrengen van enige verbetering-en, zoals belanghebbende meent, dan wel dat sprake is van een wezenlijke verandering naar inrichting, aard of om-vang dan wel een radicale vernieuwing van de stolpboerde-rij, zoals de inspecteur stelt. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien het gelijk op dat punt aan de zijde van belanghebbende is, het be-lastbare inkomen moet worden vastgesteld overeenkomstig zijn conclusie. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4.2. Ter zitting in april 1996 heeft belanghebbende nog verklaard dat hij en zijn vrienden heel veel werkzaamhe-den zelf hebben gedaan; de arbeid van deze personen is niet in de kosten begrepen. Vele werkzaamheden zijn hand-matig verricht met behulp van oude materialen. Het meren-deel van de kosten is gemaakt ná de planbeoordeling van 21 september 1990. De gemachtigde heeft op die zitting nog verklaard dat de in het beroepschrift opgenomen grief met betrekking tot de overdracht van de basisaftrek wordt ingetrokken. Op de zitting in september 1997 heeft belanghebbende nog toegelicht dat hij de oude buitenmuren met half verrotte stenen in principe heeft laten staan, zij het dat hij deze waar nodig enigszins heeft opgeknapt. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Uitgaven voor werkzaamheden aan een monument in de zin van de Monumentenwet kunnen als onderhoudskosten worden aangemerkt indien die werkzaamheden ertoe hebben gestrekt om het monument, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te houden en aldus achteruitgang en verder verval te voorkomen. 5.2. In beginsel rust op belanghebbende de bewijslast om, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, aannemelijk te maken dat van zodanige werkzaamheden spra-ke is geweest. Naar het oordeel van het Hof is belangheb-bende in dat bewijs niet geslaagd. 5.3. Belanghebbende heeft voor zijn stelling dat sprake is van kosten van onderhoud en enige verbeteringen verwe-zen naar de tot de gedingstukken behorende calcula-tie/begroting en de daarop omschreven werkzaamheden. De inspecteur heeft zijnerzijds een verslag van 8 februari 1994 van de rijkstaxateur overgelegd betreffende diens opname ter plaatse, in welk verslag wordt gesteld dat de in de calculatie/begroting omschreven werkzaamheden vaak niet overeenkomen met de in de praktijk verrichte werk-zaamheden. Belanghebbende heeft dit niet weersproken, zodat voor de beoordeling van het geschil aan die om-schrijving der werkzaamheden geen doorslaggevende beteke-nis toekomt. Gelet op het hiervoor overwogene, op de duur en de omvang van de werkzaamheden, alsook op de daarmee gemoeide kosten is het Hof van oordeel dat met betrekking tot het geheel van de verrichte werkzaamheden niet kan worden gesproken van werkzaamheden die dienden om de boerderij zoals die bij de aanvang van de werkzaamheden bestond in bruikbare staat te houden en aldus achteruit-gang en verder verval te voorkomen. Mede in aanmerking genomen de onder 2.4 genoemde planbeoordeling - waarin wordt gesproken van een reconstructie - en de onder 2.6 vermelde tussen partijen vaststaande werkzaamheden is veeleer sprake van een radicale vernieuwing van de stolp-boerderij, waardoor in fiscale zin een nieuwe bron van inkomen is ontstaan. In dat geval is er geen plaats voor aftrek van de binnen het geheel van de verrichte werk-zaamheden bijkomstig te onderkennen onderhoudskosten. Dat er, zoals het Hof aannemelijk voorkomt, uit restauratief oogpunt naar gestreefd is om met behulp van de nog aanwe-zige elementen zo goed mogelijk een historisch verant-woorde vormgeving te verwezenlijken van een stolpboerde-rij doet aan het vorengenoemde oordeel niet af. 5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende niet gegrond is en moet worden verworpen. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 7. Beslissing Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. De uitspraak is vastgesteld op 6 november 1997 door mrs. Holdert, Onnes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Polman als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. [Zie ook arrest HR nummer 33892 (red.)]