Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4220

Datum uitspraak1999-11-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0492
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State H01.99.0492. Datum uitspraak: 29 NOV, 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A en anderen, allen te B, appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 23 februari 1999 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Pijnacker. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 november 1997 hebben burgemeester en wethouders van Pijnacker (hierna: burgemeester en wethouders) aan C (hierna: de vergunninghouder) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning aan de [...]laan te B, kadastraal bekend gemeente B, sectie C, nr 6792 gedeeltelijk, nabij de nrs 11 en 13-19 (voormalig speel- en groenterrein). Bij besluit van 21 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 26 mei 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 23 februari 1999, verzonden op 25 februari 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 1999, waar appellanten, vertegenwoordigd door P.M. Oosten en ing. J.H. Teerling, gemachtigden, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr A. ten Veen, advocaat te Amsterdam, en F.H. Hartog, ambtenaar der gemeente, en J.J.H. Bos, wethouder, zijn verschenen. Voorts is daar C gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan, ten behoeve waarvan bouwvergunning is verleend, voorziet in de bouw van een woning op een perceel gelegen aan de [...]laan. Deze woning dient ter vervanging van de woning van de vergunninghouder, die, in verband met ontwikkelingen in het centrumgebied, moet worden gesloopt. 2.2. Appellanten betogen dat voor de verwezenlijking van het bouwplan ten onrechte een bouwvergunning met toepassing van de anticipatieprocedure is verleend en dat dit door de rechtbank is miskend. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat het bouwplan een ernstige inbreuk op het geldende planologische regime met zich brengt, terwijl het bouwplan onvoldoende urgent is om het volgen van de anticipatieprocedure te rechtvaardigen. 2.3. Vast staat dat dit bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Westlaan', omdat op gronden met de bestemmingen 'Openbaar groen' en 'Speelterrein' wordt gebouwd. Voorts staat vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor het volgen van de anticipatieprocedure is voldaan. 2.4. De Afdeling is van oordeel dat het bouwplan, gelet op de ter plaatse geldende bestemmingen en het ontbreken van bebouwingsmogelijkheden, als een ingrijpende inbreuk op het planologisch regime moet worden beschouwd. Daaraan kan niet afdoen dat het perceel aan alle zijden wordt omgegeven door woonbebouwing, waaronder de (vrijstaande) woningen van appellanten. 2.5. Naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime groter is, moeten zwaardere eisen worden gesteld aan de voor anticipatie te verlangen urgentie. 2.6. Gegeven het feit dat in verband met de voorgenomen ontwikkelingen in het centrumgebied van de gemeente B, in het bijzonder de planning van de eerste fase van het kernwinkelgebied, de eigendom van het perceel van de vergunninghouder moest worden verkregen, is voldoende aannemelijk dat spoedige realisering van een vervangende woning noodzakelijk is. In deze situatie kan toepassing van de anticipatieprocedure niet ongeoorloofd worden geacht. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat het door appellanten bedoelde verzoek om onteigening, als bedoeld in artikel 77 van de Onteigeningswet, eerst dan met succes bij de Kroon kan worden ingediend, indien daaraan minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde grond is voorafgegaan, terwijl voorts moet blijken dat de daarbij betrokken eigenaar zijn bezwaren van planologische aard in een planologische procedure naar voren heeft kunnen brengen. Vast is komen te staan dat ten tijde van de noodzakelijke eigendomsverwerving nog geen planologisch kader bestond op grond waarvan tot onteigening kon worden overgegaan, zodat voor burgemeester en wethouders in het kader van de realisering van de eerste fase van het kernwinkelgebied geen andere weg openstond dan die van de minnelijke (eigendoms)verwerving. Dat de gemeente zich bij overeenkomst van 4 juli 1997 jegens de vergunninghouder heeft verbonden om een aanvullende schadevergoeding te betalen, indien de eigendomsoverdracht van het betrokken perceel als bouwkavel niet mogelijk blijkt te zijn, doordat de bouwvergunning op 1 maart 1998 niet onherroepelijk is geworden, leidt evenmin tot een ander oordeel over de voor anticipatie vereiste urgentie. Ook de Afdeling is van oordeel dat de vervangende financiƫle vergoeding slechts als een subsidiaire zekerheid voor de vergunninghouder moet worden gezien, hetgeen overigens ook blijkt uit de strekking van de overeenkomst van 9 september 1998, waarbij de op 4 juli 1997 gesloten overeenkomst gewijzigd is vastgesteld. 2.7. De keuze voor het onderhavige perceel is gebaseerd op een (herziene) 'Notitie alternatieve locaties ten behoeve van vervangende woningbouw voor de villa's in het Emmapark' van februari 1998, welke notitie in overleg met de Provinciale Planologische Commissie en met haar instemming is opgesteld. Niet kan worden geoordeeld dat deze notitie op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel anderszins ondeugdelijk is. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid voor dit perceel hebben kunnen kiezen, ook als in aanmerking wordt genomen dat ter plaatse van de voorziene woningbouw een openbare groen- en speelvoorziening zal moeten verdwijnen. In de genoemde notitie wordt bovendien voorzien in een nieuw speelterrein elders in de woonwijk. 2.8. Het vorenstaande in aanmerking nemende, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de beslissing tot anticipatie hebben kunnen komen. 2.9. Het hoger beroep is ongegrond, De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestig de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr C. de Gooijer en mr C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Eekhof-de Vries w.g. Van Roosmalen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar OP 2 9 NOV. 1999 58-53. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,