Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4265

Datum uitspraak1999-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 98/5900 WW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Reg.nr.: AWB 98/5900 WW UITSPRAAK in het geschil tussen: A, geboren op 16 juli 1972, wonende te B, eiseres, gemachtigde: mr A.J.E. Riemslag, medewerkster van de Rechtskundige Dienst FNV te Deventer, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), (uitvoeringsinstellings Cadans, kantoor Zeist), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 23 september 1998. 2. Zitting Datum: 23 november 1999. Eiseres is in persoon verschenen bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Verweerder is niet verschenen. 3. De feiten en het verloop van de procedure Eiseres, van beroep kapster, ontving per 22 februari 1996 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkeringen zijn per 11 april 1998 ingetrokken, aangezien eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van genoemde wetten werd geacht. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Eiseres zijn vervolgens per 13 april 1998 voorschotten op een mogelijk toe te kennen uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) verstrekt. Op 8 juli heeft eiseres, inmiddels zwanger, zich vanuit de WW ziek gemeld als gevolg van een bekkeninstabiliteit. In verband hiermee is haar WW-uitkering bij besluit d.d. 10 juli 1998 ingaande 8 juli 1998 beëindigd. Bij dit besluit is eiseres tevens medegedeeld dat de eerste drie maanden van een ziekteperiode geen invloed hebben op de uitkeringsduur van de WW-periode, zodat de einddatum daardoor niet verschuift. Eiseres, die vervolgens per 8 juli 1998 in aanmerking is gebracht voor een uitkering ingevolge de ZW, heeft in de periode vanaf 6 weken voor 15 september 1998 (de vermoedelijke bevallingsdatum) zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten. In aansluiting op haar bevallingsverlof is eiseres arbeidsongeschikt geacht. Namens eiseres is tegen het besluit d.d. 10 juli 1998 een bezwaarschrift d.d. 3 augustus 1998 ingediend. Eiseres heeft afgezien van de mogelijkheid over haar bezwaren te worden gehoord. Bij besluit d.d. 23 september 1998 heeft verweerder de namens eiseres ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Namens eiseres is tegen dit besluit een voorlopig beroepschrift d.d. 30 oktober 1998 en een aanvullend beroepschrift d.d. 22 januari 1999 ingediend. Bij schrijven d.d. 2 februari 1999 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank een afschrift van een deel van de Kamerstukken van de Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, doen toekomen. Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift d.d. 26 februari 1999 en een aanvullend verweerschrift d.d. 16 april 1999 ingediend. 4. Motivering In geschil is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan standhouden. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Namens eiseres is bezwaar aangetekend tegen het besluit van verweerder d.d. 10 juli 1998. Het schrijven van verweerder van die datum bevat een besluit, te weten de beschikking tot beëindiging van de WW-uitkering van eiseres per 8 juli 1998 en voorts een aantal mededelingen. Eén van die mededelingen luidt: "De eerste drie maanden van een ziekteperiode hebben geen invloed op de uitkeringsduur. De einddatum verschuift daardoor dus niet." Deze mededeling kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien zij niet op rechtsgevolg is gericht. Zij behelst immers niet meer dan een geparafraseerde weergave van het bepaalde in artikel 43, tweede lid, van de WW. Er is niet in te lezen dat verweerder hier een standpunt formuleert over de toepassing van genoemd artikel op de situatie van eiseres en over de concrete uitkomst van die toepassing in deze situatie. Na de herleving van het WW-recht van eiseres zal verweerder moeten vaststellen op welke datum dat recht eindigt. Op dat moment kan eiseres tegen die vaststelling in rechte opkomen. Het is voor eiseres niet onevenredig bezwarend te achten om dat moment te moeten afwachten. Nu de mededeling over de invloed van een ziekteperiode niet als besluit kan worden aangemerkt en bijgevolg niet zelfstandig voorwerp van bezwaar en beroep kan zijn, en overigens geen grieven zijn aangevoerd tegen de beëindiging van het recht op WW per 8 juli 1998, moet het oordeel luiden dat verweerder het bezwaar tegen het besluit van 10 juli 1998 terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep treft derhalve geen doel en dient ongegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen grond voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. 5. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Gewezen door mr H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 20 november 1999 in tegenwoordigheid van mw G. Ballast als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. afschrift verzonden op