
Jurisprudentie
AA4270
Datum uitspraak1999-09-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 98/1389 VEROR
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 98/1389 VEROR
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer
Uitspraak
reg.nr: AWB 98/1389 VEROR
inzake: A, wonende te B, eiser,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amster-dam, verweerder.
1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit van 16 januari 1998, kenmerk 970904.
2. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 10 juni 1997 heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een voorrangsverklaring als stadsvernieuwingskandidaat in het kader van de Huisvestingsverordening 1996.
Tegen dit besluit heeft eiser bij ongedateerd bezwaarschrift bezwaar gemaakt, welk bezwaarschrift door verweerder op 15 juli 1997 is ontvangen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder handhaving van het primaire besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft mr. A.M. Grüschke, advocaat te Amsterdam, namens eiser, bij beroepschrift van 20 februari 1998 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 17 maart 1998 afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij brief van 29 april 1998 heeft mr. Grüschke, voornoemd, de gronden van het beroep ingediend.
Bij verweerschrift van 25 mei 1998 heeft verweerder verweer gevoerd.
Bij brief van 5 maart 1999 heeft mr. Grüschke desgevraagd nadere informatie gegeven. Bij brief van 10 juni 1999 (met bijlage) heeft verweerder desgevraagd een nadere onderbouwing van zijn standpunt gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 juli 1999, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, die voor mr. Grüschke is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde M. van der Hijden, juridisch medewerker bij de gemeente Amsterdam.
3. MOTIVERING
Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Feiten
Blijkens een tussen eiser en de woningcorporatie Nieuw Amsterdam op 28 augustus 1987 gesloten huurovereenkomst heeft eiser met ingang van 1 september 1987 de woning […] 338 te B gehuurd. Eiser staat sedert 6 oktober 1987 ingeschreven op het laatstgenoemde adres.
In verband met voorgenomen sloop of verkoop van delen van de flats Frissenstein, Fleerde en Florijn heeft de woningcorporatie Nieuw Amsterdam de bewoners van deze delen van F-flats bericht hen te zullen gaan herhuisvesten.
Blijkens het door Nieuw Amsterdam verspreide informatieboekje voor de bewoners van Fleerde en Florijn is de peildatum het moment waarop de herhuisvesting start. De peildatum is bepalend voor aanspraak op bemiddeling ter herhuisvesting in het kader van de stadsvernieuwing. Voor het onderhavige project (Projectgroep Amsterdamse Poort) is de peildatum vastgesteld op 1 oktober 1996. Blijkens dit informatieboekje worden als stadsvernieuwingskandidaten (hierna te noemen: sv-kandidaten) beschouwd hoofdbewoners die in het bezit zijn van een geldig huurcontract en op de peildatum langer dan twee jaar op de woning wonen alsmede hoofdbewoners die in het bezit zijn van een geldig huurcontract en op de peildatum langer dan twee jaar aaneengesloten als hoofdbewoner op een hoogbouwflat in de Bijlmer wonen, een en ander voor zover zij wel een geldig huurcontract hebben en niet ergens anders wonen. Deze stadsvernieuwingskandidaten worden voorrangskandidaat van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. Verder staat er in het informatieboekje dat vanaf de peildatum (1 oktober 1996) hoofdbewoners, zowel sv-kandidaten als semi-sv-kandidaten, bij het leeg achterlaten van de woning in aanmerking komen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming.
Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op het advies van de bezwaarschriftencommissie. Deze commissie heeft - kort gezegd - overwogen dat nog steeds voldoende grond bestaat voor het oordeel dat eiser op de peildatum van 1 oktober 1996 niet feitelijk hoofdbewoner was van de woonruimte […] 338.
Blijkens een door eiser met de woningcorporatie Nieuw Amsterdam op 29 januari 1998 gesloten huurovereenkomst is eiser met ingang van 1 februari 1998 huurder van de woning […] 20 te B.
De gronden van het beroep Eiser stelt zich op het standpunt dat hij, gelet op het feit dat hij op de peildatum feitelijk woonachtig was in de woning […] 338 te B in aanmerking had behoren te komen voor een voorrangsverklaring en de verhuiskostenvergoeding. Eiser heeft weliswaar geen belang meer bij het verkrijgen van een voorrangs- verklaring, maar heeft nog wel belang bij het verkrijgen van een uitspraak van de rechtbank op zijn beroep in verband met zijn aanspraak op verhuiskostenvergoeding.
Het verweer Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser, nu hij sedert 1 februari 1998 de beschikking heeft over de zelfstandige woning Develstein 20, geen belang meer heeft bij een voorrangsverklaring vanwege stadsvernieuwing ter verkrijging van vervangende woonruimte. Wanneer eiser slechts een voorrangsverklaring wenst vanwege het feit dat hij dan aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding, is dat een oneigenlijk argument omdat dit geen doel is die de Huisvestingsverorde-ning beoogt. In dit verband verwijst verweerder naar een uitspraak van de president van deze rechtbank van 15 oktober 1996. Verweerder komt tot de conclusie dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen. Hiervoor verwijst verweerder naar het advies van de bezwaarschriftencommissie behorende bij het bestreden besluit.
Overwegingen
In het kader van de vraag of eiser ontvankelijk is in zijn beroep ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiser wel procesbelang heeft bij het onderhavige beroep nu het rechtsgeschil betrekking heeft op het al dan niet verkrijgen van een voorrangsverklaring waarmee een aanspraak wordt gevestigd jegens verweerder op bemiddeling bij eigenaren van woonruimte opdat aan de houders van dergelijke verklaringen passende woonruimte wordt aangeboden, terwijl eiser - alvorens beroep werd ingesteld - reeds de beschikking had over vervangende woonruimte.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit procesbelang aanwezig. Bij het bestreden besluit is aan eiser een voorrangsverklaring onthouden omdat hij volgens verweerder niet als sv-kandidaat kan worden aange- merkt. Instandblijving van dit besluit brengt mee dat eiser zich bezwaarlijk tegenover Nieuw Amsterdam als sv-kandidaat met aanspraak op de eenmalige financiële tegemoetkoming kan doen gelden. De in het aanhangig gemaakte beroep te beantwoorden vraag of eiser kan worden aangemerkt als sv-kanditaat is dus van wezenlijk belang voor de vraag of er aanspraak bestaat op een eenmalige financiële vergoeding. Daaraan doet niet af verweerders betoog dat verhuiskosten-vergoeding wordt verstrekt op grond van artikel 1623 e, zesde lid, van het Burgelijk Wetboek en dus een civielrechtelijk aangelegenheid betreft.
De door verweerder ingeroepen uitspraak van de president van deze rechtbank van 15 oktober 1996 betreft een geval waarin nog geen peildatum was vastgesteld en betrokkene de vaststelling daarvan wilde bespoedigen ter eerdere verkrijging van een voorrangsverklaring en heeft dus geen relevantie voor de onderhavige zaak.
Gesteld noch ambtshalve gebleken is dat het beroep op enige andere grond niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ingevolge artikel 2.4.1 van de Huisvestingsverordening 1996 van de gemeente Amsterdam kunnen burgemeester en wethouders een huishouden een voorrangsverklaring verlenen. Een voorrangsver- klaring kan worden verleend aan - voor zover hier van belang - stadsvernieuwingskandidaten, dat wil zeggen: de huishoudens die - in elk geval - op de, door burgemeester en wethouders vastgestelde, peildatum feitelijk hoofdbewoner zijn van de desbetreffende woonruimte.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiser op de peildatum van 1 oktober 1996 feitelijk woonde op het adres […] 338. Voor dit oordeel is redengevend het door H. Tideman, medewerker van de Stedelijk Woningdienst Amsterdam, verrichte huisbezoek van 4 maart 1997, waarvan een verslag is opgemaakt. Uit dit verslag blijkt dat het een tweekamerwoning betrof en dat Tideman, voornoemd, uit eigen waarneming heeft geconstateerd dat in geen van beide kamers een bed aanwezig was. Voorts blijkt uit dit verslag dat er in de woning niets aanwezig was dat op bewoning van een kind van tien jaar duidde. De rechtbank is gesterkt in dit oordeel nu tijdens het tweede huisbezoek op 4 november 1997 is geconstateerd dat de woning normaal was ingericht. Gelet op deze opmerkelijke wijziging tussen deze huisbezoeken dient het er voor worden gehouden dat op 1 oktober 1996 geen sprake is geweest van feitelijke bewoning door eiser van […] 338. Gelet op deze wijziging kan het huisbezoek van 4 november 1997 niet als uitgangspunt worden genomen bij de beantwoording van de vraag of eiser op de peildatum feitelijk woonde in de woning […] 338. Uit de naheffing terzake van het electriciteitsgebruik kan, anders dan eiser heeft betoogd, niet worden afgeleid dat wél sprake is geweest van feitelijke bewoning zodat deze naheffing, wat daarvan verder ook zij, niet leidt tot een ander oordeel.
Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
4. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. A.H. Kist, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. O_ko, griffier, en uitgesproken in het openbaar op:
door mr. A.H. Kist, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll: D:B