Jurisprudentie
AA4274
Datum uitspraak1999-12-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers99/120 WAO Z HEM
Statusgepubliceerd
Indicatie
Werkgever is door het hangende beroep beschikbaar stellen van medische gegevens ter zake van WAO-uitkering van ex-werknemer in dezelfde positie gebracht als thans geregeld in de Wet Pemba.
Bezwaren van eiseres (werkgever) tegen de voor het jaar 1999 vastgestelde gedifferentieerde WAO-premie ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen, dat eiseres o.g.v. het bepaalde in art. 87e WAO haar bezwaar niet kan gronden op de grief dat de WAO-uitkering aan een ex- werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
I.c. is sprake van een bijzondere situatie, waarbij eiseres noch o.g.v. de tot 1 januari 1998 geldende regelgeving en evenmin o.g.v. de met ingang van die datum in werking getreden Wet Pemba als belanghebbende invloed kon uitoefenen althans rechtsbescherming kon inroepen tegen besluiten tot toekenning/voortzetting van een WAO-uitkering. Voor de Rb. staat vast dat de bezwaren van eiseres in ieder geval in belangrijke mate berusten op medische gronden. Voorts staat vast dat verweerder in het kader van het beroep tegen het bestreden besluit eiseres d.m.v. het toezenden van medische gegevens alsnog in staat heeft gesteld invloed uit te oefenen, althans verweer te voeren op medisch inhoudelijke gronden. Nu deze gang van zaken in essentie overeenkomt met hetgeen thans voor een werkgever/belanghebbende onder de Wet Pemba mogelijk is ziet de Rb. geen aanleiding om, zoals verzocht, over te gaan tot onverbindendverklaring van het betreffende onderdeel van de Wet Pemba, althans van het Besluit Premiedifferentiatie WAO van 19 juli 1997 (Stb. 1997, 338).
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Reg.nr.: 99 / 120 WAO Z HEM
Inzake : A BV hodn HP Sloopwerken, eiseres,
tegen : Bestuur van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen -SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekering NV Amsterdam-, gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum van het bestreden besluit: 14 januari 1999
Kenmerk: 62-0426-0158 98/63011.
Datum zitting: 3 november 1999.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bestreden besluit van 14 januari 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, dat eiseres had gemaakt tegen het primaire besluit van 25 september 1998, waarbij verweerder
ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) het gedifferentieerde premiepercentage voor het jaar 1999 ten aanzien van eiseres heeft vastgesteld op 2,43%.
Namens eiseres is bij brief van 22 januari 1999 beroep
ingesteld tegen het bestreden besluit. De gronden van het beroep zijn bekendgemaakt bij faxbericht van 24 maart 1999.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het
verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van
eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld, gevoegd met de zaak bekend onder nummer 98/1277, ter zitting van de rechtbank op 21 juli 1999, alwaar namens eiseres is verschenen de heer A, bijgestaan door de gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. E, Hoek.
Ter zitting is met instemming van partijen het onderzoek
geschorst om verweerder - onder meer - in de gelegenheid te stellen eiseres nader te informeren, hetgeen is gebeurd bij brief van 5 oktober. Bij brief van dezelfde datum heeft
verweerder de rechtbank geïnformeerd over de wijziging van het bestreden besluit.
De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van
3 november 1999, alwaar namens eiseres is verschenen de heer A, bijgestaan door de gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. E. Hoek.
II. OVERWEGINGEN
Bij primair besluit van 23 september 1998 heeft verweerder onder meer de gedifferentieerde premie over de periode van
1 januari tot en met 31 december 1999 voor de onderneming van eiseres vastgesteld op 2,43%.
Bij brief van 25 september 1998 is namens eiseres bezwaar
gemaakt tegen het primaire besluit. Daarbij is -samengevat- aangevoerd dat eiseres het niet eens is met de premieberekening, omdat daarbij van doorslaggevende betekenis is de WAO-uitkering van een van haar oud-werknemers, terwijl eiseres zich vanaf het begin heeft verzet tegen toekenning van die uitkering en ook bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van verweerder om de WAO-uitkering van die werknemer te
verlengen.
Nu verweerder de beslissing op bezwaar van 14 januari 1999 (het bestreden besluit) inmiddels heeft gewijzigd en het
gewijzigde besluit niet (geheel) aan eisers beroep tegemoet komt zal de rechtbank het bestreden besluit beoordelen zoals dat thans is komen te luiden.
Bij dat besluit heeft verweerder (voor zover van belang) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder overweging dat eiseres op grond van het bepaalde in artikel 87e WAO haar bezwaar niet kan gronden op de grief dat de
arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat eiseres aan haar beroep twee grieven ten
grondslag legt, waartoe de rechtbank zich ook zal beperken. De eerste grief verstaat de rechtbank aldus dat zij, gelet op hetgeen bij en krachtens wet is geregeld, thans (en destijds) niet in staat is geweest haar invloed uit te oefenen tegen de toekenning/voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van een (ex)werknemer, terwijl deze omstandigheid wel meetelt bij de onderhavige vaststelling van de gedifferentieerde premie.
De rechtbank verwerpt deze grief. Daarbij stelt de rechtbank allereerst vast, zoals ook, onweersproken, van de kant van verweerder is aangevoerd, dat in het onderhavige geval sprake is van een bijzonder situatie, waarbij eiser noch op grond van de tot 1 januari 1998 geldende regelgeving en evenmin op grond van de met ingang van die datum inwerking getreden Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met
premiedifferentiatie en marktwerking bij
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, Wet van 24 april 1997, Stb. 1997, 175 (Wet PEMBA) als belanghebbende invloed kon uitoefenen althans rechtsbescherming kon inroepen tegen de hier van belang zijnde besluiten tot toekenning/voortzetting van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Verder staat voor de rechtbank vast, gelet op hetgeen ter zitting is aangevoerd, dat de bezwaren van eiseres voor wat betreft de toekenning/voortzetting van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering , op medische gronden berusten, althans in ieder geval in belangrijke mate. Ten slotte staat voor de rechtbank vast dat verweerder, in het kader van het beroep tegen het bestreden besluit zoals dat thans luidt en hier ter toetsing ligt, eiseres middels het toezenden van medische gegevens alsnog in staat heeft gesteld invloed uit te oefenen, althans in ieder geval verweer te voeren op medisch inhoudelijke gronden. Daaraan doet op zich genomen niet af dat die gegevens niet zo uitvoerig zijn als eiseres wenst. Overigens zal de rechtbank die grief hierna nog bespreken. Nu deze gang van zaken, in ieder geval feitelijk, in essentie overeenkomt met hetgeen thans voor een werkgever/belanghebbende onder de wet PEMBA mogelijk is ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals verzocht, over te gaan tot onverbindend-verklaring van het betreffende onderdeel van de wet PEMBA, althans van het Besluit Premiedifferentiatie WAO van 19 juli 1997 (Stb. 1997, 338).
In verband met eisers (tweede) grief dat de door verweerder overgelegde medische gegevens onvoldoende zijn overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is in dit verband door verweerder verwezen naar de Lisv-mededeling M 99.019 d.d.
12 maart 1999 op grond waarvan de mogelijkheid bestaat, wanneer een transcriptie van medische gegevens (gemotiveerd) onvoldoende wordt geacht, de medische stukken in kopie aan de artsgemachtigde te verstrekken. Verder is door eiseres niet aangevoerd en/of aannemelijk gemaakt dat de inhoud van die circulaire haar niet redelijkerwijs bekend kon zijn. Voorts staat vast dat eiseres, naar aanleiding van de door haar ontvangen, door verweerder als transcriptie geduide, medische gegevens niet (gemotiveerd) heeft aangegeven waarom die
stukken in het kader van het beroep onvoldoende inzicht bieden en evenmin heeft verzocht om verstrekking van alle medische gegevens aan een door haar aangewezen artsgemachtigde.
Gelet hierop ziet de rechtbank deze grief dan ook geen doel treffen.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. G.J. Haack in tegenwoordigheid van
mr. M.A.C. Heyltjes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 december 1999 door mr. Haack voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. M. Heyltjes w.g. G.J. Haack
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op:
TJ
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor het bestuursorgaan en een belanghebbende, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid open om de President van de Centrale Raad van
Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.