Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4372

Datum uitspraak1997-04-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers94/3555
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE zevende enkelvoudige belastingkamer 24 april 1997 nummer 94/3555 UITSPRAAK op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aan-sprakelijkheid X B.V., statutair gevestigd te Z, tegen de uit-spraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Registratie en Successie P van de Belastingdienst (hierna te noemen: de Inspecteur R&S), betreffende na te noemen naheffingsaanslag. 1. Naheffingsaanslag en bezwaar Blijkens aanslagbiljet, gedagtekend 12 januari 1994, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelas-ting opgelegd. De nageheven enkelvoudige belasting beloopt / 15.900 , over welk bedrag geen verhoging is toegepast. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur R&S bij de bestreden uit-spraak verminderd tot een ten bedrage van / 14.506 . 2. Loop van het geding 2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belang-hebbende door de griffier een griffierecht geheven van / 75 . De Inspecteur R&S heeft een vertoogschrift ingediend. 2.2.1 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats-gehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 april 1996, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is verschenen de Inspecteur R&S. 2.2.2 Namens belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, gericht aan haar gemachtigde en ter post bezorgd op 2 april 1996, in kennis is gesteld van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling der zaak, is niemand ter zitting verschenen. 2.2.3 De Inspecteur R&S heeft ter zitting acht stukken overgelegd. Deze stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier gekenmerkt 1 tot en met 8. Afschriften van deze stukken zijn, tegelijk met het afschrift van het proces-verbaal van na te noemen mondelinge uitspraak, ter kennisneming aan de gemachtigde van belangheb-bende gezonden. 2.3 Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 8 mei 1996 de uitspraak waarvan beroep, alsmede de naheffingsaanslag vernie-tigd, de Inspecteur R&S gelast aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad / 75, de Inspec-teur R&S en veroordeeld in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op / 710 , en de Staat der Nederlanden aangewezen als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. Deze beslissing is op de voet van artikel 17a, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken in het openbaar uitgesproken. 2.4 Op 8 mei 1996 zijn, naar aanleiding van een door de grif-fier vóór de zitting telefonisch overgebracht verzoek van het Hof aan de gemachtigde van belanghebbende, van haar nog enkele stukken ontvangen. Het Hof heeft op deze stukken geen acht kunnen slaan. Deze zijn dan ook niet in afschrift aan de Inspecteur R&S gezonden. 2.5 De Inspecteur heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is een griffierecht betaald van / 150 . 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zich-zelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan: 3.1 Belanghebbende is opgericht bij akte van 22 oktober 1992, verleden voor notaris B te Q. Oprichter is C, accountantadmi-nistratieconsulent te R. Van het in aandelen van nominaal / 1.000 verdeeld maatschappelijk kapitaal ad / 1.000.000 zijn bij de oprichting 500 geplaatst bij C. Blijkens vorengenoemde akte van oprichting zal C ter storting op de aandelen inbreng-en zijn onderneming, zijnde zijn aandeel in de te S gevestigde maatschap D, omvattende alle aan de ingebrachte onderneming dienstbare activa en rechten. 3.2 Van vorenbedoeld bijeenbrengen van in aandelen verdeeld kapitaal in de zin van artikel 32 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) en storting op die aandelen heeft C op 22 oktober 1992 aangifte voor de kapitaalsbelasting gedaan onder voldoening van / 5.000 aan kapitaalsbelasting. In de aangifte staat onder meer het volgende vermeld: " De volstorting is geschied door inbreng, op de voet van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de in dat artikel nader gestelde voorwaarden, door de oprichter van zijn onderneming, zijnde zijn aandeel in de te S gevestigde maatschappij D. 3.3 Bij besluit van 21 oktober 1992 van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen Q van de Belastingdienst (hierna te noemen: de Inspecteur Ondernemingen), zijn de voor-waarden vastgesteld als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Blijkens dit besluit betreft de in-breng van C in belanghebbende zijn aandeel in het onder de naam D uitgeoefende samenwerkingsverband. 3.4.1 Blijkens de op 31 maart 1993 verleden akte van inbreng heeft C in belanghebbende ingebracht: " zijn te R uitgeoefende onderneming, zijnde zijn aandeel in de te S gevestigde maatschap D, zijn aandeel in de te T gevestigde vennootschap onder firma E, en het register-goed, deze onderneming hierna ook te noemen: de inbreng, omvattende deze inbreng alle aan de onderneming dienstba-re activa en rechten, zulks onder de verplichting voor de vennootschap om alle tot de inbreng behorende passiva en verdere verplichtingen voor haar rekening te nemen, een en ander volgens de balans per de in de aangehaalde slot-verklaringen gemelde aanvangsdatum. " 3.4.2 Het vorenbedoelde registergoed betreft het apparte-mentsrecht, kadastraal bekend gemeente U, sectie A complexaan-duiding 0000-A, appartementsindex 1. Dit recht omvat: a. het onverdeeld twee/vijfde aandeel in de gemeenschap, bestaande uit een perceel grond ten tijde van de split-sing kadastraal bekend gemeente U, sectie B nummer 1111, groot één are zeven en negentig centiaren, met de zich daarop bevindende opstallen, plaatselijk bekend te V, a-straat 1 2; b. het uitsluitend gebruik van de kantoorruimte op de begane grond en entresol met garage, tuin en verdere toebehoren, plaatselijk bekend a-straat 2 te V. Deze onroerende zaak was ten tijde van de inbreng door C ver-huurd aan de maatschap D en de inbreng geschiedde onder gestanddoening door belanghebbende van die huur. 3.4.3 Vorenbedoeld registergoed maakt geen deel uit van het vermogen van de maatschap D. Blijkens de ter zitting door de Inspecteur R&S overgelegde balans per 31 december 1991 van C te R komen hierop aan de actiefzijde voor de posten kan-toorpand ter waarde van / 108.500 en grondwaarde ad / 34.500 , totaal derhalve / 143.000 . Blijkens een eveneens ter zitting door de Inspecteur overgelegde openingsbalans van belangheb-bende per 1 januari 1992 zijn deze activa, naast de andere op vorenbedoelde balans voorkomende activa en passiva, ingebracht in belanghebbende. Deze openingsbalans is gevoegd bij een schrijven van de Inspecteur Ondernemingen, gedagtekend 21 oktober 1992, aan de Inspecteur R&S waarin deze door de eerstgenoemde Inspecteur - ter voldoening aan het gestelde in paragraaf 3.2.1 van de aanschrijving I.B. 1965-1157 en onder bijvoeging van een afschrift van het door deze genomen besluit als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 - in kennis wordt gesteld van de oprichting van belang-hebbende. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen In geschil is de vraag of de verkrijging door belanghebbende van de hiervoor onder 3.4.2 beschreven onroerende zaak kan delen in de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel e (tekst vanaf 1 juli 1990), van de Wet. De Inspec-teur R&S beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft terzake (zonder toepassing van een verhoging) een naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van / 15.900 op basis van een niet in geschil zijnde waarde in het economische verkeer van de onroe-rende zaak van / 265.000 . Na bezwaar heeft de Inspecteur R&S de aanslag op grond van artikel 14, lid 3, van de Wet, vermin-derd tot / 14.506 . Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. De Inspecteur R&S heeft zijn standpunt ter zitting toegelicht, doch aldaar aan zijn in de stukken gegeven uiteenzetting geen grieven of weren toegevoegd. 5. Conclusies van partijen Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur R&S heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1 Blijkens het bepaalde in artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel e, van de Wet, is de verkrijging krachtens inbreng in een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal van de belasting vrijgesteld mits het verkregene deel uitmaakt van een in haar geheel ingebrachte onderneming. 6.2 Op grond van hetgeen in de inbrengakte is bepaald met betrekking tot de inbreng door C in belanghebbende en de door de Inspecteur Ondernemingen aan de Inspecteur R&S verstrekte openingsbalans van belanghebbende is het Hof, anders dan de Inspecteur R&S meent, van oordeel dat geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat C in belanghebbende heeft ing-ebracht niet alleen zijn aandeel in de maatschap D doch tevens alle andere op diens balans per 31 december 1991 voorkomende activa en passiva. Hieraan doet niet af dat in de akte van oprichting van belanghebbende en in de aangifte voor de kapi-taalsbelasting slechts wordt gesproken van inbreng van Cs aan-deel in voornoemde maatschap. Het Hof acht in dezen doorslag-gevend hetgeen feitelijk is ingebracht en juridisch zijn be-slag heeft gekregen in de inbrengakte. Dit betekent dat C zijn gehele onderneming, waartoe blijkens zijn balans per 31 december 1991 ook behoort de onder 3.4.2 bedoelde onroeren-de zaak, heeft ingebracht in belanghebbende. 6.3 Het onder 6.2 overwogene impliceert dat voor de toepas-sing van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel e, van de Wet, als verkrijging krachtens inbreng in belanghebbende dient te worden aangemerkt de tot 1 januari 1992 voor rekening en risi-co van C gedreven onderneming en dat daarvan deel uitmaakt de hiervoor onder 3.4.2 bedoelde onroerende zaak. In dezen dient naar het oordeel van het Hof immers te worden uitgegaan van het geheel dat zowel in subjectieve als in objectieve zin eco-nomisch en fiscaal dient te worden aangemerkt als een onderneming van C. Aan vorenstaand oordeel doet niet af dat degenen die met C deelnamen in de maatschap D en degenen die met C de vennootschap onder firma E dreven niet mede belang-hebbende hebben opgericht en niet tevens hun aandelen in die maatschap onderscheidenlijk vennootschap in belanghebbende hebben ingebracht. 6.4 Op grond van het vorenoverwogene valt de verkrijging van de onder 3.4.2 bedoelde onroerende zaak dan ook onder de vrij-stelling van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel e, van de Wet. Het beroep is gegrond. 7. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur, als de in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de door de weder-partij gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Deze kosten stelt het Hof, op de voet van het Besluit proceskosten fiscale procedures en de daarbij behorende bijlage, vast op (1 punt maal / 710 maal wegingsfactor 1 (belang) is) / 710 . 8. Beslissing Het Gerechtshof - vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de nahef-fingsaanslag, - gelast de Inspecteur R&S aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad / 75, en - veroordeelt de Inspecteur R&S in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op / 710 , en wijst de Staat der Nederland aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. Aldus vastgesteld op 24 april 1997 door mr. J. Schuurman, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. R.W. Otto. (Otto) (Schuurman) Coll.: Aangetekend aan partijen verzonden:24-4-1997 [Zie ook arrest HR nummer 33366 (red.)]