Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4382

Datum uitspraak1999-12-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers9802693
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WS Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 98/02693 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z ambtenaar : de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap A aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag soort belasting : ingezetenenomslag jaar tijdvak : 1998 mondelinge behandeling : op 2 december 1999 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als grifier waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de ambtenaar gronden: 1. De heffing van de onderhavige ingezetenenomslag berust op artikel 116, aanhef en onderdeel d, van de Waterschapswet, in verbinding met de Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap A 1997, vastgesteld op 2 januari 1997 door het voorlopig algemeen bestuur van dat waterschap. Blijkens artikel 26, lid 2, treedt die verordening in werking op de eerste dag volgende op die van haar bekendmaking. Vóór de mondelinge behandeling zijn door de ambtenaar nadere stukken ingediend, waaruit voldoende aannemelijk wordt dat de vastgestelde verordening volgens artikel 73 van de Waterschapswet is bekend gemaakt op 7 januari 1997 en de op 19 juni 1997 vastgestelde tweede - tevens, voor zover hier van belang, laatste - wijziging daarvan op 24 juni 1997. Volgens artikel 14 van die verordening ‘bedragen de tarieven van de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 13, per woonruimte: 1. voor de waterkeringszorg ƒ 10,- 2. voor het waterkwantiteitsbeheer ƒ 33,-.’ 2. Belanghebbende bepleit vermindering van de aanslag met het zo-even genoemde bedrag van ƒ 10,- op grond dat de plek waar hij woont dusdanig hooggelegen is dat hij nooit te maken zal krijgen met wateroverlast veroorzaakt door dijkdoorbraken. Deze grief moet kennelijk aldus worden verstaan, dat het perceel dat hem tot woonruimte dient geen specifiek en voortdurend belang heeft bij de waterkeringszorg. 3. Onderdeel d van artikel 116 voormeld mag evenwel niet zo worden uitgelegd, dat een ingezetene slechts dan in de heffing van de voormelde omslag kan worden betrokken indien de bij hem in gebruik zijnde woonruimte een specifiek belang heeft bij de taakuitoefening van het waterschap (het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 1999, nr. 33 295, BNB 1999/179c*). Het algemene belang van iedere ingezetene van het waterschap bij ‘wonen-werken-leven’ binnen het gebied waar het waterschap zijn taken uitoefent, wordt voldoende geacht voor de ingezetenenomslag. Dit brengt mede dat deze omslag, in overeenstemming met artikel 121 van de Waterschapswet, voor alle woonruimten in dat hele gebied gelijk is, ook al is met dat artikel 121 een gelede tariefopbouw als vervat in artikel 14 voormeld (vooralsnog) niet in strijd, zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 27 juli 1999, nr. 34 499, BNB 1999/382. 4. Naar de ambtenaar ter zitting desgevraagd heeft aangevoerd, is het tarief van ƒ 10 niet geheven van ingezetenen wier woonruimte gelegen is in het gebied dat op de bij zijn pleitnotities overgelegde kaart ‘waterkeringszorg’ binnen de dikke rode omlijning niet blauw of groen is gekleurd maar wit is gebleven. Aan te nemen valt, dat deze heffing van een lager bedrag aan ingezetenenomslag dan de som van de onder 1 aangehaalde bedragen - waardoor niet een gelijk bedrag per woonruimte in het gehele gebied van het waterschap A is geheven - is te herleiden tot hetgeen de Unie van Waterschappen aan haar leden heeft geschreven zoals is aangehaald in § 10.4.5 van de conclusie van de advocaat-generaal voor het voormelde arrest van 17 maart 1999. Nu de beperking van de ingezetenenomslag tot ƒ 33 per woonruimte in - wat in het bezwaarschrift wordt genoemd - ‘het oosten van uw verzorgingsgebied’ zich niet verdraagt met hetgeen in dit arrest is geoordeeld, mag ervan worden uitgegaan dat zij enkel voortkomt uit een onjuiste rechtsopvatting en niet (mede) uit een gevoerd en bezijden een juiste toepassing van de verordening op begunstiging gericht beleid. Overigens beroept belanghebbende zich niet op het gelijkheidsbeginsel. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 16 december 1999 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 december 1999 Het is mogelijk dat de mondelinge uitspraak wordt vervangen door een schriftelijke. Ieder van de partijen kan daar het gerechtshof om verzoeken binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ƒ 150 geheven. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open.