
Jurisprudentie
AA4508
Datum uitspraak1996-10-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers94/3062
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers94/3062
Statusgepubliceerd
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
14 oktober 1996
nummer 94/3062
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.946 en een belastingvrije som van ƒ 5.225. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ 46.699 met handhaving van de overige elementen.
2. Loop van het geding
Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ƒ 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Gerechtshof van 2 april 1996, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede (...), namens de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van (...).
Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 16 april 1996 de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
Belanghebbende heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is een griffierecht betaald van ƒ 150,-.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3. 1 Belanghebbende is in het onderhavige jaar verhuisd van S naar Z, tot welke verhuizing zijn dienstbetrekking hem noopte. Het gehele jaar 1992 was hij werkzaam te Q. De verhuizing vond plaats op 20 augustus 1992. Tot die datum verbleef belanghebbende in R; zijn echtgenote in S.
3.2 Zijn werkgever heeft de kosten van het verplaatsen van de inboedel voldaan en hem voorts een verhuiskostenvergoeding betaald ten bedrage van f 7.463,43.
3.3 Belanghebbende heeft bij zijn aangifte een bedrag van f 1.413,49 aan verhuiskosten in aftrek gebracht, te weten 12% van een bruto-jaarinkomen van f 73.974,37 = f 8.876,92, verminderd met f 7.463,43. Ter zake heeft geen correctie door de Inspecteur plaatsgevonden.
3.4 Daarnaast heeft belanghebbende als beroepskosten opgevoerd de twee thans in geschil zijnde posten, te weten:
a) f 2.805 aan autokosten in verband met het bezichtigen van woningen in de omgeving van Q in 1991 en
b) f 400 aan telefoonkosten in verband met het onderhouden van de contacten met zijn echtgenote.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
Partijen houdt verdeeld de vraag of de onder 3.4 vermelde kosten aftrekbaar zijn, welke vraag belanghebbende bevestigend, doch de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen vanƒ 43.494.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Ingevolge artikel 36, lid 2, aanhef en onderdeel d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vormt het onder punt 3.3 berekende bedrag het maximale bedrag dat in het geval van belanghebbende als verhuiskosten aftrekbaar is.
6.2 Ten onrechte merkt belanghebbende de onder punt 3.4a) vermelde kosten aan als reiskosten, in het kader van de vervulling van de dienstbetrekking gemaakt. Daarmee geeft hij een te ruime uitleg van dit begrip. De onderhavige bezichtigingskosten zijn in beginsel wel als kosten ter zake van de verhuizing aan te merken. Nu op het inkomen van belanghebbende echter door de Inspecteur reeds het maximaal aftrekbare bedrag in aanmerking is genomen, is er geen ruimte om daarnaast nog (extra) verhuiskosten in aftrek toe te laten.
6.3 Anders dan belanghebbende meent betreffen de onder 3.4b) genoemde kosten uitgaven die, ook al zouden zij er niet zijn geweest indien de verhuizing niet zou hebben plaatsgevonden, zijn gedaan ter voldoening aan de persoonlijke wensen van belanghebbende en zijn echtgenote om het contact tussen hen op een bepaalde wijze te onderhouden - in het bijzonder met het oog op de toenmalige gezondheidstoestand van belanghebbendes echtgenote - en behoren zij niet tot de uitgaven die objectief bezien tot een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking kunnen bijdragen.
6.4 Het beroep van belanghebbende kan gezien al het vorenoverwogene niet slagen.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8.Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus vastgesteld op 14 oktober 1996 door mr. E.M. Aukes-de Vries, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. A.M. van Duijvendijk.
Van Duijvendijk Aukes-De Vries
De beslissing is op de voet van artikel 17a, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken op 16 april 1996 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden: 22 oktober 1996
[Zie ook arrest HR nummer 32766 (red.)]