Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4550

Datum uitspraak1994-11-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP94/1370
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam kenmerk P94/1370 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X N.V. te Z, belanghebbende, tegen een navorderingsaanslag opgelegd door het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 25 februari 1994, ingediend door haar gemachtigde, en gericht tegen de met dagtekening 31 december 1993 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1987. Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar oorspronkelijk een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van f. a. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van f. b; aan heffingsrente is f.c in rekening gebracht. Bij ambtshalve gegeven beschikking van 31 januari 1994 is de navorderingsaanslag verminderd met het bedrag van de in rekening gebrachte heffingsrente. Het beroep strekt tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f. d. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert primair tot handhaving van de navorderingsaanslag en subsidiair tot vermindering daarvan tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f.d. Ter zitting van 11 oktober 1994 zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. Partijen hebben kennis kunnen nemen van de over en weer overgelegde pleitnota's en hebben zich erover kunnen uitlaten. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. In 1987 heeft A N.V., een gevoegde dochtervennootschap van belanghebbende, in opdracht van B Holding B.V. de emissie verzorgd van 975 aandelen C N.V. 2.2. A N.V. heeft als vergoeding van B Holding B.V. een provisie ontvangen ter grootte van 2,5% van de gerealiseerde opbrengst van de aandelen C N.V.. Blijkens een brief van A N.V. van 8 april 1987 aan B Holding B.V., waarvan zich een kopie onder de stukken bevindt, is de provisie verrekend met de opbrengst van de plaatsing van de 975 aandelen C N.V.. 2.3. Van de 975 te plaatsen aandelen C N.V. heeft A N.V. zelf 130 aandelen genomen; De overige 845 aandelen zijn geplaatst bij institutionele beleggers. 2.4. Na de koop van de 130 aandelen C N.V. heeft A N.V. van een derde 20 certificaten van aandelen verworven. 2.5. A N.V. bezit 5,15385% van het totale geplaatste aandelenkapitaal van C N.V. Het belang in deze vennootschap vormt een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. 2.6. Belanghebbende berekent de kostprijs van de deelneming in C N.V. als volgt: 130 aandelen f. e 20 certificaten " f meegekocht dividend -/-" g provisie -/-" h kostprijs 5,15385% belang f. i ============ De deelneming in C N.V. is door belanghebbende voor f.i op de balans per 31 december 1987 opgenomen. 2.7. In 1991 is door de belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij A N.V.. Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat A N.V. een deel van de bruto provisie (130/975 ...) van de kostprijs van het in 1987 verworven belang in C N.V. in mindering had gebracht op de kostprijs van deze aandelen. Naar aanleiding van deze bevinding is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd waarbij het oorspronkelijke belastbare bedrag is verhoogd met f. h. 3. Geschil Het geschil betreft de vraag of belanghebbende het gedeelte van de netto provisie dat betrekking heeft op de door A N.V. zelf genomen aandelen C N.V. in mindering mag brengen op de kostprijs van de deelneming, zoals belanghebbende stelt, dan wel dat het betreffende provisiebedrag tot het resultaat over 1987 dient te worden gerekend, zoals de inspecteur stelt. 4. Standpunten van partijen Hiervoor verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd nog medegedeeld dat de andere nemers van de aandelen C N.V. geen provisie hebben betaald. Partijen hebben ter zitting gepersisteerd bij hun standpunt. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. A N.V. heeft in opdracht van B Holding B.V. in 1987 de emissie verzorgd van 975 aandelen C N.V.. Voor haar diensten ter zake van deze emissie heeft A N.V. van B Holding B.V. een vergoeding ontvangen ter grootte van 2,5 procent van de gerealiseerde opbrengst van de aandelen. Deze provisie is de vergoeding welke A N.V. heeft ontvangen van de plaatsende vennootschap voor de diensten welke eerstgenoemde heeft verleend in het kader van de aandelenplaatsing. 5.2. De prijs van de aandelen bedroeg f. j. per stuk. 5.3. Naar het oordeel van het Hof heeft A N.V. de betreffende provisie in rekening gebracht en ontvangen ter zake van de door haar ten behoeve van B Holding B.V. verleende diensten in het kader van de emissie en niet ter zake van de aankoop van de deelneming in C N.V.. Tussen de ontvangen provisie en de kostprijs van de deelneming acht het Hof dan ook geen oorzakelijk verband aanwezig. 5.4.1. Voor het geval evenwel dat een causaal verband tussen de ontvangen provisie en de kostprijs van de deelneming niettemin aanwezig zou moeten worden geacht overweegt het Hof het volgende. 5.4.2. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 19 oktober 1998, rolno 25 425, gepubliceerd in BNB 1988/43, heeft de wetgever in binnenlandse deelnemingsverhoudingen gekozen voor een brutovrijstelling, welke zich niet beperkt tot financierings- en beheerskosten terwijl de wetgever niet heeft beoogd de aftrek van kosten in binnenlandse verhoudingen op enigerlei wijze te beperken. Voorts overwoog de Hoge Raad dat het in strijd met de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever is om in een geval waarin niet van een buitenlandse deelneming sprake is, op grond van artikel 13, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet) aan de deelnemende vennootschap het recht te ontzeggen ter zake van de verkoop van haar deelneming gemaakte kosten ten laste van haar winst te brengen. Verder overwoog de Hoge Raad dat in het licht van de wetsgeschiedenis in geval van verkoop van een deelneming het begrip "voordeel" in artikel 13, lid 1, van de Wet aldus dient te worden opgevat dat de kosten van die verkoop niet op de opbrengst ervan in mindering komen. 5.4.3. De kosten welke betrekking hebben op de verkoop van een binnenlandse deelneming dienen derhalve ten laste van de winst van de deelnemende vennootschap te worden gebracht. Het Hof vermag niet in te zien dat deze lijn niet zou dienen te worden doorgetrokken naar de onderhavige situatie waarin, uitgaande van het onder 5.4.1. veronderstelde causale verband, sprake is van negatieve kosten uit hoofde van de aankoop van een deelneming. Ook voor dat geval moet worden geoordeeld dat deze negatieve kosten tot de winst van de deelnemende vennootschap dienen te worden gerekend en derhalve niet in mindering kunnen komen op de kostprijs van de gekochte deelneming. 5.5. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het gelijk aan de inspecteur. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat de navorderingsaanslag dient te worden gehandhaafd zoals deze luidt na de ambtshalve gegeven beschikking van de inspecteur van 31 januari 1994 waarbij de navorderingsaanslag is verminderd met het bedrag van de heffingsrente. 6. Proceskosten Nu belanghebbende op het materiƫle geschilpunt in het ongelijk wordt gesteld en de navorderingsaanslag wordt gehandhaafd zoals deze luidt na de ambtshalve gegeven beschikking van de inspecteur en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 7. Beslissing Het Hof handhaaft de navorderingsaanslag zoals deze luidt na de ambtshalve gegeven beschikking van de inspecteur van 31 januari 1994. Gedaan in raadkamer van 22 november 1994 door Mrs Schaap, Kwantes en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van Mr Geel-Cieraad als griffier. De beslissing zal in het openbaar worden uitgesproken ter zitting van 6 december 1994. Afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm is slechts toegestaan na afzonderlijk verkregen toestemming. [Zie ook arrest HR nummer 30918 (red.)]