Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4570

Datum uitspraak1995-03-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers94/0629
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE, Tweede Meervoudige belastingkamer 16 maart 1995 nummer 94/0629 UITSPRAAK op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen Y, betreffende na te noemen aanslag. 1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f a. en een belastingvrije som van f 4.568. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f b. met handhaving van de overige elementen. 2. Loop van het geding Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Gerechtshof van 19 januari 1995, gehouden te 's_Gravenhage. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende mr. F., advocaat te R., tot zijn bijstand vergezeld van de vader van belanghebbende, alsmede de Inspecteur, tot haar bijstand vergezeld van G. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn voorts door hem drie stukken overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Voornoemde stukken, waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier gekenmerkt. Partijen hebben voorts verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de stukken uit de gelijktijdig behandelde zaak nummer 00/1111 betreffende het jaar 1991, ook tot de stukken van het onderhavige geding worden gerekend. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: Belanghebbende heeft in het door hem voor het onderhavige jaar ingeleverde aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen geen andere inkomsten uit arbeid aangegeven dan een uitkering van de sociale dienst van de gemeente S. ad f 14.648. Het belastbare inkomen bedroeg volgens de aangifte f c. Belanghebbende is op 19 juli 1991 te T. aangehouden na een poging om met behulp van een valse giromaatpas girobetaalkaarten ten name van derden te verzilveren bij de aankoop van een CD-speler. Er is daarna een opsporingsonderzoek tegen hem ingesteld. Bij vonnis van de politierechter van 24 oktober 1991 is hij wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en heling, een en ander gepleegd te T, U en V onderscheidenlijk te T, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de regeling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur, naast twee thans niet in geschil zijnde correcties van te zamen f 2.614, een bedrag aan zuivere inkomsten uit arbeid buiten dienstbetrekking van f 126.986 in belanghebbendes inkomen begrepen. Na bezwaar heeft de Inspecteur laatstbedoelde bijtelling verlaagd tot f 57.707. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen In geschil is of belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid heeft gehad. De Inspecteur stelt dit, waarbij zij het bedrag van die inkomsten primair stelt op f 57.707 en subsidiair op f 9.204. Belanghebbende ontkent zodanige inkomsten te hebben gehad. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard niet het standpunt in te nemen en te verdedigen dat het bepaalde in artikel 29, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te dezen van toepassing is. 5. Conclusies van partijen Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil, met teruggave van de voorheffingen. De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak en subsidiair tot vernietiging daarvan en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f d. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1 De in de onderhavige zaak door de Inspecteur bij het vertoogschrift en namens belanghebbende ter zitting overgelegde processen-verbaal, alsmede het door de Inspecteur overgelegde rapport van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie houden, kort samengevat en voor zover thans van belang, het volgende in: Belanghebbende is op 19 juli 1991 te T aangehouden na een poging om met behulp van een valse giromaatpas met nummer OOOA111 girobetaalkaarten ten name van derden, te weten K en mw. K-L te W, te verzilveren bij de aankoop van een CD-speler. Bij zijn aanhouding bleek hij nog in het bezit van acht girobetaalkaarten van dezelfde rekeninghouders. Uit nader onderzoek bleek dat op 14 mei 1990 te Zuid-Frankrijk reeds zes girobetaalkaarten van dezelfde rekeninghouders waren verzilverd met gebruikmaking van het valse giromaatpasnummer 000B222 en een vervalst paspoort nummer A999999. In Frankrijk en Spanje waren bovendien zowel in 1990 als in 1991 vele girobetaalkaarten van andere rekeninghouders onrechtmatig verzilverd. Al deze girobetaalkaarten waren afkomstig van een partij in 1989 in W. uit een postkantoor of postauto gestolen poststukken. Bij de verzilvering werd gebruik gemaakt van in Nederland gestolen blanco paspoorten, die later van een pasfoto en valse gegevens waren voorzien. Naar het handschrift op de in Frankrijk en Spanje verzilverde girobetaalkaarten is een onderzoek ingesteld. De schriftexpert van het Gerechtelijk Laboratorium concludeert dat het op een zestal girobetaalkaarten voorkomende handschrift met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is geproduceerd door belanghebbende (categorie A en B), en dat het op 254 andere girobetaalkaarten voorkomende handschrift hoogstwaarschijnlijk door hem is geproduceerd (categorie C/D). Op drie girobetaalkaarten zijn dactyloscopische sporen van belanghebbende aangetroffen. Volgens een bij het vertoogschrift gevoegde lijst zijn drie van de girobetaalkaarten van categorie A, en 116 van de girobetaalkaarten van categorie C/D in 1990 in Frankrijk en Spanje verzilverd, waarbij in totaal (omgerekend) ten minste f 50.000 is opgenomen. 6.2 Het Hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze bevindingen en conclusies te twijfelen. Op grond van die bevindingen en conclusies is het vermoeden gewettigd dat belanghebbende in het onderhavige jaar door fraude met hem niet toebehorende girobetaalkaarten zich enige tienduizenden guldens heeft toegeëigend. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet weerlegd. Zijn enkele ontkenning van betrokkenheid acht het Hof daarvoor onvoldoende. 6.3 De sommen die belanghebbende zich aldus heeft toegeëigend behoren tot zijn inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid. Van aftrekbare kosten, op die inkomsten in mindering te brengen, is niet gebleken. Zijn zuivere inkomsten uit arbeid buiten dienstbetrekking hebben in 1990 derhalve ook enkele tienduizenden guldens belopen. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het onderhavige jaar in het geheel geen inkomsten uit arbeid buiten dienstbetrekking aangegeven. 6.4 Een en ander dwingt tot de gevolgtrekking dat belanghebbende zijn belastbare inkomen voor 1990 opzettelijk tot een _ gezien de hoogte van het bedrag aan verzwegen inkomsten, zowel op zichzelf bezien als in verhouding tot het aangegeven inkomen _ zeer aanzienlijk bedrag te laag heeft aangegeven. Daaruit vloeit voort dat hij voor het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan, zodat ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur moet worden afgewezen, tenzij blijkt dat en in hoeverre die uitspraak onjuist is. Hieraan staat niet in de weg dat de Inspecteur zich niet op dit wetsartikel heeft beroepen. 6.5 Er kunnen vraagtekens worden gezet bij de berekening van de bijtelling op f 57.707 door de Inspecteur. Zo impliceert de mededeling in het vertoogschrift dat met de girobetaalkaarten 91 tot en met 94 ten name van M. te zamen f 7.810,60 en Ffrs. 4.200 zouden zijn geïnd, gezien in het licht van de bij het vertoogschrift gevoegde lijst, dat met één girobetaalkaart, te weten nummer 91, f 7.810,60 zou zijn opgenomen. Dit laatste is echter niet volstrekt uitgesloten: hoewel girobetaalkaarten tot een bedrag van f 300 worden gegarandeerd is het toegestaan ook hogere bedragen in te vullen. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat dit zich niet heeft voorgedaan. Sommige vraagtekens bij de berekening van de Inspecteur doen vermoeden dat de uitkomst nog te laag is geweest. Zo staat in het vertoogschrift ook dat met de girobetaalkaarten ten name van M. aan Ffrs. in totaal 19.600 zou zijn geïnd, terwijl dit volgens evenvermelde lijst Ffrs. 21.000 was. Op de girobetaalkaarten ten name van N. zou volgens de lijst Ffrs. 25.200 zijn opgenomen (waarbij de twee girobetaalkaarten waarvan de handschriftkundige het handschrift niet aan belanghebbende heeft toegeschreven, niet zijn meegeteld), terwijl de Inspecteur volgens het vertoogschrift van Ffrs. 21.000 uitgaat. En bij de berekening heeft de Inspecteur verzuimd rekening te houden met de verzilvering in 1990 in Frankrijk van zes girobetaalkaarten ten name van K. Wat hiervan zij, deze gelet op de omvang van de fraude en de veelheid van gegevens van relatief gering gewicht zijnde onduidelijkheden nopen niet tot het oordeel dat de Inspecteur bij het bepalen van de bijtelling willekeurig te werk is gegaan. De onvolkomenheden dwingen evenmin tot de conclusie dat belanghebbende minder dan f 57.707 heeft genoten; het Hof komt, uitgaande van de juistheid van voormelde opname van f 7.810,60, nog hoger uit, waarbij girobetaalkaart nummer 58 ten name van O., de kaarten 26 en 27 ten name van P. en 77 ten name van Q., welke kaarten niet op de lijst voorkomen, niet zijn meegerekend. Het Hof oordeelt dan ook dat belanghebbende in de op hem rustende bewijslast niet is geslaagd en niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraak van de Inspecteur onjuist is. 6.6 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep moet worden afgewezen. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 8. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Deze uitspraak is vastgesteld op 16 maart 1995 door de vice-president mr. L. Monné als voorzitter en de raadsheren mrs. M.L. Vierhout en B.W. Biemond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. L.M. Holdert, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. Holdert Monné [Zie ook arrest HR nummer 31163 (red.)]