Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4578

Datum uitspraak1995-09-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers94/1243
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE elfde enkelvoudige belastingkamer 20 september 1995 nummer 94/1243 UITSPRAAK op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de Belastingdienst, betreffende na te noemen beschikking. 1. Beschikking en bezwaar Belanghebbende vermeldt in zijn aangifte omzetbelasting betreffende het kalenderkwartaal juli 1992 tot en met september 1992 een terug te vragen bedrag aan voorbelasting van f 46.646. Bij beschikking van 4 februari 1993 is op grond van artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 een teruggaaf verleend van f 37.001. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is, bij de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur een teruggaaf verleend van in totaal f 40.326. 2. Loop van het geding Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. De mondelinge behandeling van bovenbedoelde zaak heeft plaatsgegevonden te 's-Gravenhage ter zitting van 7 juni 1995, alwaar is verschenen namens belanghebbende A, tot zijn bijstand vergezeld van mevrouw B, alsmede de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van C. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 21 juni 1995 de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De gemachtigde van belanghebbende heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is een griffierecht betaald van f 150. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1 Belanghebbende exploiteert in de onderwerpelijke periode in een gehuurde winkel met afzonderlijke kantoor-, koel- en opslagruimtes een detailhandel en is als zodanig ondernemer in de zin der Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). 3.2 De winkel bestond uit twee ruimtes, die grotendeels van elkaar waren gescheiden door een in een afgesloten trappenhuis gesitueerde vrije opgang naar een boven de winkel gelegen huurwoning. De eigenaar van het gehele pand heeft deze woning aan een derde verhuurd. 3.3 Teneinde de winkelruimtes efficiƫnter te kunnen gebruiken, heeft belanghebbende aan een aannemer opdracht gegeven tot een algehele verbouwing. De kosten bedroegen blijkens een tot de stukken behorende gespecificeerde offerte f 247.191 exclusief omzetbelasting. 3.4 Deze verbouwing omvatte onder meer de vervaardiging van een complete nieuwe opgang naar de bovenwoning aan de zijkant van de winkelruimte (toe te rekenen kosten f 8.500 exclusief omzetbelasting), met de verplaatsing van de opgang samenhangende veranderingen in de bovenwoning (toe te rekenen kosten exclusief omzetbelasting f 25.000) en electrawerkzaamheden, waaronder het verplaatsen van de groepenkast van de bovenwoning en het plaatsen van een nieuwe groepenkast ten behoeve van de bovenwoning met een aardlekschakelaar (toe te rekenen kosten exclusief omzetbelasting 1/4 x f 10.465). 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de omzetbelasting (f 6.320) welke betrekking heeft op de onder 3.3 en 3.4 genoemde verbouwingswerkzaamheden bij belanghebbende voor aftrek in aanmerking komt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. 4.2 Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota. 4.3 Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. 5. Conclusies van partijen 5.1 Het beroep van belanghebbende strekt ertoe een teruggaaf te verlenen van een bedrag van f 6.320 aan voorbelasting. 5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1 Ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef onder a, van de Wet, welke bepaling in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 17, lid 2, sub a, van de Zesde EG-Richtlijn inzake omzetbelasting, kan een ondernemer de belasting die hem door andere ondernemers in rekening is gebracht slechts in aftrek brengen voor zover de goederen en de diensten waarop de belasting betrekking heeft, door hem worden gebezigd in het kader van zijn onderneming. 6.2 De onder 3.3 en 3.4 vermelde in geding zijnde prestaties zijn, nu deze naar 's Hofs oordeel volledig betrekking hebben op de boven de winkel van belanghebbende gesitueerde woning, niet gebezigd in het kader van de onderneming van belanghebbende. De op deze prestaties betrekking hebbende omzetbelasting komt derhalve niet voor aftrek in aanmerking. 6.3 Op grond van het vorenstaande kan het beroep van belanghebbende niet slagen. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 8. Conclusie Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus vastgesteld in raadkamer op 20 september 1995 door mr. J.T. Sanders, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. I.M.C. Vandewall. (Vandewall) (Sanders) De beslissing is op de voet van artikel 17a, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken op 21 juni 1995 in het openbaar uitgesproken. Coll.: Aangetekend aan partijen verzonden: 20 september 1995 [Zie ook arrest HR nummer 31558 (red.)]