
Jurisprudentie
AA4623
Datum uitspraak1999-12-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers98/2313
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers98/2313
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Kamer II
abw woonlastenkorting
Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Reg.nr.: 98/2313
UITSPRaAK
in het geding tussen:
A, wonende te B, eiser,
en
het College van burgemeester en wethouders van de Gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 oktober 1998.
2. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 17 juli 1998 heeft verweerder aan eiser met ingang van 3 april 1998 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm van een alleenstaande - f 1.047,67 netto - met een toeslag van 20 procent van het minimumloon - f 409,87 - , omdat eiser zijn noodzakelijke kosten van het bestaan niet met een ander kan delen. Voorts heeft verweerder f 348,37 (17 procent van het minimumloon) gekort op de bijstandsnorm, omdat eiser een woning bewoont waaraan geen woonkosten zijn verbonden.
Door eiser is op 4 augustus 1998 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is behandeld op 23 september 1998 door de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften. Eiser is bij de behandeling verschenen. Vervolgens heeft deze commissie op 23 september 1998 advies aan verweerder uitgebracht.
Bij het hierboven aangeduide besluit van 27 oktober 1998 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiser heeft mr A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort, op 15 december 1998 tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 6 april 1999.
Verweerder heeft op 19 mei 1999 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van
17 november 1999, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Kiela, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.M. van Amerongen, werkzaam bij de Gemeente Barneveld.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij verweerder -onder meer- het bezwaar van eiser tegen het besluit van 17 juli 1998 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt verweerders standpunt ten grondslag dat eiser geen woonkosten heeft voor de caravan waarin hij woont. Daarbij heeft verweerder met name van belang geacht dat eiser niet heeft aangetoond dat hij huur moet betalen voor het bewonen van die caravan.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat hij f 300,- per maand moet betalen voor het gebruiksrecht van het door hem bewoonde perceel. Daarbij wijst eiser er op dat hij in het verleden het gebruiksrecht van dat perceel heeft verkregen en dat destijds met de eigenaar is overeengekomen dat hij f 300,- per maand als gebruiksvergoeding betaalt. Eiser erkent dat hij deze vergoeding al enige jaren niet betaalt omdat de eigenaar van het perceel onvindbaar is. Omdat hij de vergoeding wel verschuldigd is, meent eiser dat hij woonkosten heeft. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser voorts een specificatie van zijn woonlasten overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 35, eerste lid, van de Abw is bepaald dat burgemeester en wethouders de bijstandsnorm (...) lager kunnen vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Abw stelt het gemeentebestuur bij verordening vast voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
Ingevolge artikel 38, vierde lid, van de Abw vindt verhoging of verlaging van de bijstandsnorm (...) plaats onverminderd artikel 13, eerste lid, van de Abw.
In verweerders gemeente is de wijze waarop van de in artikel 35 gegeven bevoegdheid gebruik wordt gemaakt geregeld in de Algemene Bijstandsverordening (de Verordening), in werking getreden met ingang van 1 januari 1996.
In artikel 1, eerste lid onder h, van de Verordening is bepaald dat onder een woning wordt verstaan een woning, een woonwagen en een woonschip.
Ingevolge dat zelfde artikellid, onder i, wordt onder woonkosten verstaan:
1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet individuele huursubsidie (Stb. 1986, 265);
2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan:
rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende-zaak-belasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaars aandeel van de waterschapslasten en een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bedrag voor kosten groot onderhoud;
3. indien een woonwagen in huur, dan wel eigendom wordt bewoond de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten als omschreven in artikel 5, tweede lid, van de Beschikking geldelijke steun ten behoeve van de bekostiging van de bewoning van een woonwagen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt de bijstandsnorm of de toeslag lager vastgesteld indien de alleenstaande (...) lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waarvoor de bewoners geen woonkosten verschuldigd zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel bedraagt de verlaging 17% van het netto minimumloon.
De rechtbank ziet allereerst aanleiding om te beoordelen of artikel 5, eerste lid, van de Verordening in overeenstemming is met artikel 35 van de Abw. Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt het eerste lid van artikel 5 van de Verordening zich niet geheel met artikel 35, eerste lid, van de Abw. Gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Abw is immers niet bepalend of de bewoners woonkosten verschuldigd zijn, maar of zij een woning bewonen waaraan geen woonkosten zijn verbonden. Voor zover voormeld artikel van de Verordening in strijd is met artikel 35 van de Abw mist die bepaling verbindende kracht en zal de rechtbank die bepaling buiten toepassing laten.
Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder de caravan van eiser heeft aangemerkt als een woning als bedoeld in artikel 35 van de Abw en artikel 1, eerste lid onder h, van de Verordening. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat de caravan het eigendom is van eiser.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om verweerders standpunt dat eisers caravan als woning in voormelde zin dient te worden aangemerkt, voor onjuist te houden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van het bewonen van een woning die het eigendom is van de bewoner, als uitgangspunt heeft te gelden dat aan die woning woonkosten zijn verbonden. Daarvan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van artikel 35 van de Abw slechts tot een lagere vaststelling van de bijstandsnorm of toeslag kan worden overgegaan indien door verweerder aannemelijk is gemaakt dat, ondanks het in eigendom hebben van de door de bijstandsgerechtigde bewoonde woning, aan die woning geen woonkosten zijn verbonden. De rechtbank heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat artikel 35 van de Abw naar haar aard restrictief dient te worden uitgelegd.
Gelet op artikel 1, eerste lid onder i sub 2, van de Verordening wordt onder woonkosten -kort gezegd- verstaan de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de zakelijke eigenaarslasten alsmede een bedrag voor groot onderhoud.
Ten aanzien van de gestelde verschuldigdheid van een gebruiksvergoeding voor het bewoonde perceel deelt de rechtbank verweerders standpunt dat niet is komen vast te staan dat eiser de gestelde vergoeding is verschuldigd en dat eiser, nu hij de gebruiksvergoeding niet betaalt, dient aan te tonen dat hij die vergoeding verschuldigd is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat dit onderdeel van de door eiser gestelde woonkosten door verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit in voldoende mate is onderzocht. Verweerder heeft er dan ook vanuit kunnen gaan dat eiser geen gebruiksvergoeding is verschuldigd en dat er onvoldoende grond is om deze vergoeding als aan zijn woning verbonden woonkosten aan te merken.
De rechtbank overweegt voorts dat, uitgaande van de in artikel 1, eerste lid onder i sub 2, van de Verordening omschreven woonkosten, de enkele omstandigheid dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een vergoeding verschuldigd is voor het gebruik van het door hem bewoonde perceel, niet doorslaggevend is voor de beantwoording van de vraag of aan eisers woning woonkosten zijn verbonden. Uit de gedingstukken blijkt het onderzoek van verweerder ten aanzien van de aanwezigheid van woonkosten zich uitsluitend heeft gericht op de door eiser gestelde gebruiksvergoeding. Een onderzoek naar de in voormelde bepaling genoemde woonkosten heeft niet plaatsgevonden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de korting op grond van artikel 35 van de Abw, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen.
Eisers gemachtigde heeft bij brief van 7 april 1999 een begroting van eisers woonlasten overgelegd. De daarin opgenomen woonlasten kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet als woonkosten in de zin van meergenoemde bepaling van de Verordening worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij toepassing is gegeven aan artikel 35 van de Abw, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in rechte geen stand kan houden.
De rechtbank merkt nog op dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van eisers bijstandsuitkering op grond van artikel 13, eerste lid van de Awb, in verbinding met artikel 38, vierde lid van die wet, rekening kan houden met diens bijzondere woonsituatie.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden begroot op
f 1.420,- voor verleende rechtsbijstand. Van andere, voor vergoeding in aanmerking komende, kosten is de rechtbank niet gebleken.
De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, lid 2 van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, stelt de rechtbank ten slotte vast dat het door eiser betaalde griffierecht door verweerder dient te worden vergoed.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij toepassing is gegeven aan artikel 35 van de Abw;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 1.420,-;
wijst de gemeente Barneveld aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de betaling van dat bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank, bankrekening 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem;
bepaalt dat voornoemd de gemeente Barneveld aan eiser het door hem betaalde griffierecht van f 55,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Catsburg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 1999, in tegenwoordigheid van B.M.M. Kerkhoven als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 9 december 1999