Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4626

Datum uitspraak1999-12-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers99/913 ZW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht Reg.nr.: 99/913 ZW UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te B, eiser, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, vertegenwoordigd door Cadans Uitvoeringsinstelling B.V., verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 13 april 1999. 2. Feiten en procesverloop Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting wordt - voor zover in dit geding van belang - het volgende als vaststaand aangenomen. Eiser ontving sedert december 1996 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW). Voordien is hij werkzaam geweest als hoofd nachtdienst bij een jongereninternaat. Met ingang van 30 december 1997 heeft eiser zich ziek gemeld. Eiser heeft op de door hem ingevulde 'eigen verklaring' van 16 januari 1998 aangegeven dat hij klachten heeft in verband met blaasjes in de handen en van slaapstoornissen en spanningen. Op 12 februari 1998 en 2 april 1998 heeft een verzekeringsarts van verweerder eiser onderzocht. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen, en na telefonisch overleg met eisers huisarts, heeft deze verzekeringsarts zich op het standpunt gesteld dat eiser ondanks zijn huidklachten van de handen en rechter voet in staat moet worden geacht zijn werk als hoofd nachtdienst te verrichten. Bij besluit van 27 april 1998 heeft verweerder eiser medegedeeld dat aan hem per 6 april 1998 niet langer ziekengeld uitgekeerd wordt omdat hij op die datum niet langer arbeidsongeschikt is wegens ziekte of gebrek. Namens eiser is op 6 mei 1998 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij aanvullend bezwaarschrift van 2 juli 1998 is namens eiser aangevoerd dat hij op grond van dermatologische klachten van zijn handen en voeten en op grond van psychische klachten, bestaande uit slaapstoornissen en spanningsklachten, niet in staat is zijn arbeid te verrichten. Op 20 januari 1999 heeft de bezwaar verzekeringsarts A.W. Lechner gerapporteerd. Op basis van dossieronderzoek heeft deze arts geconcludeerd dat arbeidsongeschiktheid op basis van hand- en voetklachten of door psychische klachten niet aannemelijk is en dat er geen argumenten zijn die herziening van de besluitvorming noodzakelijk maken. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten op de hoorzitting van 11 maart 1999. Van deze gelegenheid heeft eiser gebruik gemaakt. Onder overlegging van een brief van eisers huisarts van 9 maart 1999 is op de hoorzitting onder meer naar voren gebracht dat eiser psychische klachten heeft, welke zijn terug te voeren op zijn werk als hoofd nachtdienst; daaraan is toegevoegd dat noch verweerders verzekeringsarts noch de bezwaarverzekeringsarts Lechner deze klachten hebben onderzocht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Namens eiser heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij FNV Ledenservice te Deventer, op 25 maart 1999 beroep ingesteld tegen dit besluit. De gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 15 juli 1999. Verweerder heeft op 18 augustus 1999 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 31 augustus 1999 is namens eiser gerepliceerd en bij brief van 22 september 1999 zijn de gronden nader aangevuld en is een rapport van het Centrum voor huid en arbeid van 28 juni 1999 overgelegd. Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 3 november 1999, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.A.J. van Hoof, werkzaam bij FNV Ledenservice, en waar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.B. Lap, werkzaam bij Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. 3. Overwegingen In dit geding moet de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank overweegt als volgt. Namens eiser is in de eerste plaats naar voren gebracht dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat verweerder, althans Cadans Uitvoeringsinstelling B.V., in strijd heeft gehandeld met artikel 42 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv) en de op dat artikel gebaseerde Regeling uitbesteding door uitvoeringsinstellingen (Regeling uitbesteding). Daarbij heeft eiser er op gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts Lechner niet bij Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. in dienst is, maar werkzaam is voor een extern bureau, Bureau Oostdijk, dat in opdracht van die uitvoeringsinstelling medische onderzoeken verricht. Eiser is van oordeel dat artikel 42 van de Osv en de Regeling uitbesteding er aan in de weg staan dat werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de beoordeling en vaststelling van het recht op uitkering, zoals het verrichten van een medisch onderzoek in het kader van de bezwaarprocedure, worden uitbesteed aan een derde. Voorts is eiser van mening dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat er geen aandacht is besteed aan zijn psychische klachten en omdat eiser in bezwaar niet is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat hij niet in staat is zijn arbeid als hoofd nachtdienst te verrichten. Verweerder is, anders dan eiser, van mening dat niet in strijd met artikel 42 van de Osv en de Regeling uitbesteding is gehandeld, omdat de externe bezwaarverzekeringsartsen, evenals de bezwaarverzekeringsartsen die bij de uitvoeringsinstelling in dienst zijn, bij verweerder zijn geregistreerd. Verweerder deelt de overige bezwaren van eiser evenmin. Ten aanzien van eisers bezwaar dat het bestreden besluit in strijd met artikel 42 van de Osv tot stand is gekomen, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 41 van de Osv is -voor zover van belang- bepaald dat verweerder alle werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van zijn besluiten, voor zover verweerder de bevoegdheid tot het nemen van deze besluiten kan mandateren aan een uitvoeringsinstelling, op grond van een schriftelijke overeenkomst laat uitvoeren door een als uitvoeringsinstelling erkende rechtspersoon. Artikel 42, eerste lid, van de Osv bepaalt dat verweerder er voor zorgt dat de uitvoeringsinstelling de in artikel 41 van de Osv bedoelde werkzaamheden niet zonder zijn schriftelijke toestemming laat verrichten door één of meer andere rechtspersonen of natuurlijke personen. In het tweede lid is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels stelt waarin werkzaamheden worden beschreven ten aanzien waarvan verweerder de in het eerste lid bedoelde toestemming onthoudt of kan verlenen. Bij de Regeling uitbesteding door uitvoeringsinstellingen (Besluit van 25 februari 1997, Stcrt. 1997, 41, gewijzigd bij besluit van 22 oktober 1997, Stcrt. 1997, 207) zijn op grond van artikel 42 van de Osv 1997 regels gesteld. Artikel 1, eerste lid, van deze Regeling bepaalt -voor zover van belang- dat verweerder aan een uitvoeringsinstelling geen toestemming verleent voor het door een andere rechtspersoon of natuurlijke persoon laten verrichten van werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de distribuerende taak, waartoe onder meer de beoordeling en vaststelling van het recht op uitkering behoort. Gelet op het hierboven weergegeven samenstel van bepalingen betreffende de inrichting van de uitvoeringsorganisatie voor de sociale verzekeringen, is de rechtbank van oordeel dat de bepalingen waarop eiser zich beroept uitsluitend betrekking hebben op de contractuele verhouding tussen verweerder en Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat deze bepalingen niet strekken tot de bescherming van de belangen van eiser. De rechtbank zal dan ook in het midden laten of er sprake is van een niet toegestane uitbesteding van werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding van een besluit op bezwaar. In het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998 (Besluit van verweerder van 14 januari 1998, Stcrt. 1998, 8) is in artikel 2 -voor zover van belang- neergelegd dat de volledige behandeling van bezwaarschriften ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb), behoudens enkele hier niet van belang zijnde uitzonderingen, door verweerder is gemandateerd aan de uitvoeringsinstelling. In artikel 11, eerste lid, van dit Reglement is voorts bepaald dat de beoordeling van de medische aspecten van het bezwaar plaatsvindt door een bezwaarverzekeringsarts die daartoe door verweerder is geregistreerd. Verweerder heeft bij verweerschrift gesteld en ter zitting bevestigd dat de bezwaarverzekeringsartsen van Bureau Oostdijk bij verweerder zijn geregistreerd. Namens eiser is dit niet bestreden. Aangezien de rechtbank geen aanleiding heeft gezien verweerders mededeling voor onjuist te houden, houdt de rechtbank het er voor dat de aan het Bureau Oostdijk verbonden bezwaarverzekeringsarts Lechner door verweerder als zodanig is geregistreerd. Gelet op artikel 11, eerste lid, van het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998 heeft verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit dan ook de door de bezwaarverzekeringsarts Lechner opgestelde medische rapportage kunnen betrekken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de namens eiser aangevoerde, op de Osv 1997 gebaseerde, gronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Ten aanzien van eisers standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft op 16 januari 1998 op de 'eigen verklaring' aangegeven dat hij zich heeft ziek gemeld in verband met blaasjes in de handen. De vraag of de klachten te maken hebben met de werkzaamheden die hij heeft verricht, heeft eiser bevestigend beantwoord; daarbij heeft hij tevens aangegeven dat hij slaapstoornissen en spanningen heeft. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zijn psychische klachten ook bij verweerders verzekeringsarts heeft gemeld, doch dat deze daar niet op is ingegaan. De rapportage van verweerders verzekeringsarts bevat geen aantekening waaruit blijkt dat eiser klachten van psychische aard ter sprake heeft gebracht. De rechtbank heeft echter geen reden te twijfelen aan eisers verklaring dat hij zijn klachten van psychische aard op het spreekuur van verweerders verzekeringsarts ter sprake heeft gebracht. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser in bezwaar wederom klachten van psychische aard naar voren heeft gebracht en daarbij heeft aangegeven dat die klachten samenhangen met zijn werk als hoofd nachtdienst. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de stukken echter geen aanleiding gezien om eiser zelf te onderzoeken en diens psychische gesteldheid te beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat zulks ten onrechte is nagelaten. Gelet op de omstandigheid dat eiser de klachten van psychische aard reeds in de eigen verklaring had genoemd, het ontbreken van enige medische verslaglegging over eisers geestelijke gezondheidstoestand in de rapportage van verweerders verzekeringsarts en de in bezwaar door eiser aangevoerde gronden, hadden naar het oordeel van de rechtbank dienen te leiden tot een zelfstandige oordeelsvorming van de bezwaarverzekeringsarts op basis van eigen medisch onderzoek. Nu zulks is nagelaten is het bestreden besluit tot stand gekomen op een wijze die zich niet verdraagt met artikel 3:2 van de Awb. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden en vernietigd dient te worden. Verweerder zal een nader besluit dienen te nemen ter zake van eisers aanspraak op ziekengeld per 6 april 1998. Ten aanzien van de vraag of eiser op grond van zijn dermatologische klachten in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten, overweegt de rechtbank voorts als volgt. Op basis van het namens eiser overgelegde rapport van het Centrum voor huid en arbeid is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat bij verweerder een volledig beeld heeft bestaan ten aanzien van de aard en ernst van eisers huidproblemen. De rechtbank is er evenmin van overtuigd dat de door verweerder in aanmerking genomen omschrijving van eisers werk als hoofd nachtdienst, welke door eiser in bezwaar is overgelegd, een toereikende basis biedt om eisers geschiktheid voor zijn eigen werk te beoordelen. Uit die in aanmerking genomen omschrijving valt immers niet af te leiden in welke mate eiser in zijn arbeid in aanraking komt met huidbelastende stoffen en handelingen. Gelet op de omstandigheid dat het bestreden besluit op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rechte geen stand kan houden, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een eigen onderzoek in te stellen naar de aard en ernst van eisers dermatologische afwijkingen. In verband daarmee acht de rechtbank het aangewezen dat verweerder voormelde aspecten bij zijn nadere besluitvorming betrekt. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op f. 1420,--, zijnde kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Gelet op artikel 8:74 van de Awb dient verweerder aan eiser het betaalde griffierecht te vergoeden. 4. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, een nader besluit neemt; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van f. 1420,--; bepaalt voorts dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van f 55,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. J.J. Catsburg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 1999, in tegenwoordigheid van J.A.J. Heemskerk als griffier. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. Verzonden op: 14 december 1999